3G _H5_Lezen_uitleg_functiewoorden 2324

Leesvaardigheid
Lezen H5
Functiewoorden
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid
Lezen H5
Functiewoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
- Je kent de betekenis van veel voorkomende functiewoorden
- Je kunt de functie van (sommige) alinea's in een tekst benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een tegenargument + weerlegging?

Slide 3 - Open vraag

Tegenargument en weerlegging

Slide 4 - Tekstslide

A. Volgens mij kun je beter blijven zitten, want dan slaag je over twee jaar met hogere cijfers.

B. Maar dat kost me wel een heel jaar.
A
B = tegenargument
B
B = weerlegging

Slide 5 - Quizvraag

A. Het boek Merdeka! staat bomvol met gewelddadige oorlogsscènes. Als je daar niet zo van houdt, kun je het beter niet lezen.
B Zoveel staan er ook niet in; misschien dat er op 30 van de meer dan 300 pagina’s gevochten wordt.
A
B = tegenargument
B
B = weerlegging

Slide 6 - Quizvraag

A. Roken bekort het leven met acht jaar. Roken moet helemaal verboden worden.

B. Mensen moeten zelf weten of ze roken of niet.
A
B = tegenargument
B
B = weerlegging

Slide 7 - Quizvraag

Theorie Lezen H5
Functiewoorden

Slide 8 - Tekstslide

Functiewoorden
Elke alinea heeft een functie
- inleiding: ...
- slot: ...

Slide 9 - Tekstslide

Noteer alle functiewoorden
bewering – bovendien – daarna – definitie – kortom – omdat – tegenstelling – tenzij – toelichting – vergelijking – verklaring – vervolgens – voorwaarde – zoals

Slide 10 - Open vraag

Welke functie kan een inleiding hebben?

Slide 11 - Woordweb

Welke functie kan een slot hebben?

Slide 12 - Woordweb

Functiewoorden
  • Elke alinea heeft een functie
    inleiding: onderwerp introduceren, standpunt noemen, etc.
    slot: conclusie, samenvatting, advies, etc.

  • Herkenbaar aan signaalwoord: daarentegen, daarnaast, etc. 

Slide 13 - Tekstslide

Functiewoorden
  • Vaak voorkomende functiewoorden:
  • aanbeveling
  • probleemstelling
  • tegenwerping
  • uitwerking
  • verklaring
  • weerlegging

Slide 14 - Tekstslide

Functiewoorden
  • Vaak voorkomende functiewoorden:
  • aanbeveling: advies/goede raad
  • probleemstelling: probleem omschrijven
  • tegenwerping: reactie op een mening/stelling
  • uitwerking: extra informatie over een (deel)onderwerp
  • verklaring: uitleg waarom iets zo is
  • weerlegging: ontkrachting argumentatie

Slide 15 - Tekstslide

Waarom zo belangrijk?
Functiewoorden helpen jou een tekstdeel beter te begrijpen.
Snap je het tekstdeel, dan snap je de tekst ook beter.
Functiewoorden staan nooit letterlijk in de tekst.
Signaalwoorden staan wel letterlijk in de tekst. Let hier op, want signaalwoorden helpen jou de functie te vinden van een tekstdeel.
VB: Een ander argument hiervoor is... 

Slide 16 - Tekstslide

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 17 - Quizvraag

Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 18 - Quizvraag

Definitie
A
De betekenis van een begrip.
B
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
Nadenken over wat het beste is.
D
Leuk verhaaltje ter illustratie bij de tekst.

Slide 19 - Quizvraag

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 20 - Quizvraag

Conclusie
A
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander (tegenargument geven).
B
Iets wat nodig is, of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel.
D
Samengevat resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver..

Slide 21 - Quizvraag

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 22 - Quizvraag

Nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 23 - Quizvraag

Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het middenstuk van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 24 - Quizvraag

Tegenwerping
A
Laten zien dat een argument niet juist is.
B
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander (een tegenargument geven!)
C
Samengevat resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
D
Aangeven wat je aan iets hebt.

Slide 25 - Quizvraag

Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
C
De schrijver zwakt iets af, maakt iets minder erg.
D
Formuleren van een probleem.

Slide 26 - Quizvraag

Uitwerking
A
De schrijver zwakt iets af, maakt iets minder erg.
B
Feiten of voorbeelden waarmee je een stelling probeert te bewijzen.
C
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp

Slide 27 - Quizvraag

Je kent de betekenis van veel voorkomende functiewoorden

😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Je kunt de functie van alinea's in een tekst benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll