1 E 22 november 2022 spelling en samenlezen

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Afspraken in de les
- Tijdens de les zijn we bezig met de les. Andere dingen doe je buiten de les
- Als de leraar praat  zijn de leerlingen stil.
- Vinger opsteken en wachten tot je  de beurt krijgt 
- Blijf van andermans spullen af en laat alle spullen heel.
- Eten, drinken (behalve water), toiletbezoek buiten de les. Geen kauwgom!
- Telefoon alleen met toestemming tijdens de les.
- Blijven zitten tot de leraar zegt dat je de klas mag verlaten.
- Je schoolspullen bij je hebben in de les
- Aanwijzingen van de leraar opvolgen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen? 
Samen lezen in Verdacht.
- Herhaling spelling van werkwoorden.
- Nakijken oefeningen. We gaan verder met spelling. 
- Volgende week dinsdag proefwerk spelling.
- Inhalen en herkansen proefwerken?

Slide 3 - Tekstslide

Samen lezen: om de beurt hardop

Slide 4 - Tekstslide

Leestekens helpen bij het lezen
Een zin begint met een hoofdletter.
Een zin eindigt met een punt.
Een vraagzin eindigt met een vraagteken.
Een uitroep eindigt met een uitroepteken.
Een komma is een korte pauze in de zin:
- tussen de delen van een opsomming
- vóór woorden zoals want, maar en omdat.

Slide 5 - Tekstslide

De stam  van het ww
De stam is het hele werkwoord zonder -en.

Bijvoorbeeld:
De stam van het werkwoord brengen is breng.
De stam van het werkwoord bakken is bakk.
Voor de ik-vorm verandert de stam van sommige werkwoorden.

Slide 6 - Tekstslide

De ik-vorm van het werkwoord
Voor de ik-vorm verandert de stam van sommige werkwoorden:
  • letter erbij: koken - kok, ik kook.
  • letter eraf: bakken - bakk, ik bak.
  • v wordt f: graven - grav, ik graaf.
  • z wordt s: wijzen - wijz, ik wijs.
Bij sommige werkwoorden is de stam hetzelfde als de ik-vorm.
Brengen, breng, ik breng. Komen, kom, ik kom. 

Slide 7 - Tekstslide

dt of t?
Als de ik-vorm op -d eindigt dan schrijf je:
ik vind
jij vindt
hij vindt 
wij vinden
Als de ik-vorm eindigt op -t dan schrijf je:
ik zit, jij zit, hij zit, wij zitten.

Slide 8 - Tekstslide

Woorden van de week
Iedere week worden voor de hele school twee woorden gekozen.
Deze week: afname en beschrijven
Waar kun je die woorden zien?

Slide 9 - Tekstslide

Oefening met woorden van de week
Je mag je telefoon gebruiken voor deze oefening
Wie wat een woordspin is?


Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld van een woordspin

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Oefenen
Maak oefening 11 op bladzijde 120

Slide 13 - Tekstslide

De volgende les
- Gaan jullie zelf de oefeningen nakijken.
- Gaan we verder in het samenleesboek. 
- Gaan jullie een oefenen met de woorden van de week.


Slide 14 - Tekstslide

Zinsdeel
Een zin bestaat uit zinsdelen.
Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit twee of meer woorden.


Eén zinsdeel ken je al ;-): het werkwoordelijk gezegde

Slide 15 - Tekstslide

Stappenplan zinsdeelstrepen
1. Zet een streep onder de pv.
Bijvoorbeeld: Wij leren grammatica vandaag.
2. Zet de pv tussen zinsdeelstrepen.
Bijvoorbeeld: Wij | leren | grammatica vandaag.
3. Verander de woordvolgorde van de zin. Alles wat vóór de pv staat is weer een zinsdeel.
Bijvoorbeeld: Grammatica | leren wij vandaag. 
4. Ga door tot je alle zinsdelen hebt gevonden.
Bijvoorbeeld: Vandaag | leren | wij | grammatica.

Slide 16 - Tekstslide

Het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.

De persoonsvorm (pv)en de andere werkwoorden in een zin vormen het werkwoordelijk gezegde (wg)

WG = PV + andere werkwoorden in de zin. 
Als er maar een werkwoord in de zin staat is dit PV én WG.

Slide 17 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Oefening 7 nog afmaken.
Oefening 1  op bladzijde 109 en oefening 3 op bladzijde 110.
Oefening 9  en  oefening 11 op bladzijde 113.






Slide 18 - Tekstslide

De volgende les
Deze les heb je geoefend met het zetten van zinsdeelstrepen  in een zin.
Huiswerk
Lees alle leerteksten (groene blokken) uit hoofdstuk 1 en 2 van grammatica. Als je nog vragen hebt, schrijf die op en neem ze mee naar de les. 
Woensdag proefwerk grammatica.

Slide 19 - Tekstslide

Fijne dag!
Tot vrijdag.

Slide 20 - Tekstslide

Persoonsvorm
Elke zin heeft een persoonsvorm.
De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord.
Een werkwoord is een woord dat een handeling, situatie of gebeurtenis uitdrukt. Bijvoorbeeld: bellen, struikelen, zijn, sneeuwen.
De pv geeft aan wat er in een zin gebeurt.
Aan de pv kun je zien of de zin over vroeger of nu gaat. 

Slide 21 - Tekstslide

Tijdproef persoonsvorm
De persoonsvorm kun je vinden met de tijdproef pv.
Zet de zin in een andere tijd: van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom.
Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. 

Ik heb vakantie.
Ik had vakantie.

Slide 22 - Tekstslide

De pv herkennen in een zin.
- Het is bijna altijd één woord.
- Het is een vorm van een werkwoord.
- De pv staat in het enkelvoud (speel) of meervoud (spelen).
- De pv staat in de tegenwoordige tijd (speel) of in de verleden tijd (speelde)

Slide 23 - Tekstslide

Dictee
- Schrijf je naam op je blaadje.
- Ik lees één keer de hele zin voor.
- Daarna lees ik de zin in stukjes voor. 
- Daarna lees ik de zin nog een keer helemaal voor.
- Als iedereen klaar is mag je zelf het dictee nakijken op het digibord.


Slide 24 - Tekstslide

Dictee nakijken
1. Vandaag hebben alle leerlingen hun leerboek bij zich.
2. Bram en Aisha gingen met de auto naar huis.
3. Giovanca en Frederik fietsten naar school.
4. De leerlingen van deze klas gingen begin dit schooljaar op kamp.
5. Heette de plaats waar het kamp was Woudenberg?  
7. Niemand heeft zin in de herfstvakantie.

Slide 25 - Tekstslide