Les 25 en 26. Alineaverbanden. Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Alineaverbanden
Les 25

Slide 2 - Tekstslide

Alineaverbanden
De samenhang tussen alinea's en zinnen. 

Verbanden worden aangegeven met SIGNAALWOORDEN.
 Een signaalwoord verbindt de zin of alinea dus met elkaar. 

Slide 3 - Tekstslide

Alineaverbanden
De meest voorkomende alineaverbanden en bijbehorende signaalwoorden:

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide


Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals, zo, neem

Slide 6 - Tekstslide

Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van, met het doel, met, om, met behulp van

Slide 7 - Tekstslide

Doel-middel tekstverband


Je hebt een bakblik nodig om een cake te bakken.

Slide 8 - Tekstslide

Mening / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers, aangezien

Slide 9 - Tekstslide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan, zodat, hierdoor, daardoor, daarom

Slide 10 - Tekstslide

Oorzaak-gevolg/ doel-middel
Oorzaak                       gevolg
Het regent buiten, waardoor de straten nat worden. 

Doel                                                       middel:
Om een hoger cijfer te krijgen, ga ik harder studeren.

Slide 11 - Tekstslide

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat, dan ook, samenvattend

Slide 12 - Tekstslide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens, daarnaast, ook, en, verder, bovendien, ten slotte, enzovoort, zowel ... als

Slide 13 - Tekstslide

Tegenstelling
Maar, zo, evenals, in vergelijking met, daarentegen, echter, toch, hoewel, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant

Slide 14 - Tekstslide

Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger, toen, later, eerder, voordat, terwijl, vervolgens, ten slotte, tegelijkertijd, vroeger

Slide 15 - Tekstslide

Toelichting
Dat houdt in, dat wil zeggen, met andere woorden

Slide 16 - Tekstslide

Deze les leer je over een ander verband


toelichting betekent een uitleg
Wat is het verschil tussen een toelichting en een voorbeeld?

Slide 17 - Tekstslide

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat, indien, mits

Slide 18 - Tekstslide

VOORWAARDE
Aan welke signaalwoorden herken je een voorwaarde:
Als....(dan), indien,tenzij, mits.

Voorbeeld: 
Als Jasper een goed verslag schrijft, krijgt hij een hoog cijfer voor zijn praktische opdracht.
Hij moet dus een goed verslag schrijven (=voorwaarde) om een hoger cijfer te halen.

Slide 19 - Tekstslide

Welk alineaverband lees je hier? 
De woorden die omcirkeld zijn geven een signaal! 

Signaalwoorden moet je kunnen herkennen in een tekst. 

Slide 20 - Tekstslide

Let op de signaalwoorden!
Leer de signaalwoorden op blz. 54

Slide 21 - Tekstslide

Alineaverbanden

Slide 22 - Tekstslide

Onderwerp
Het onderwerp van een tekst is het antwoord op de vraag:
'Waar gaat de tekst over?"

Formuleer het onderwerp in één of een paar woorden (niet meer dan drie)!!

Vind je in de titel of ondertitel. 

Slide 23 - Tekstslide

Deelonderwerp
Deelonderwerpen belichten het onderwerp van verschillende kanten. Een deelonderwerp kan worden ingeleid met een tussenkopje.

Voorbeeld: onderwerp 'paarden'.
Deelonderwerpen: verzorging van paarden, paardensport, maneges. 

Slide 24 - Tekstslide

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is het antwoord op de vraag: 'Wat zegt de schrijver over het onderwerp?'

Je vindt de hoofdgedachte in de inleiding of het slot.
Soms moet je zelf de hoofdzaken van de tekst samenvatten in één zin. 

Slide 25 - Tekstslide

Samenvatten
Een korte weergave van de belangrijkste informatie uit de tekst:
* Kernzinnen (1e, 2e of laatste regel van een alinea). 


Slide 26 - Tekstslide