Zet de vraagstructuur om naar een antwoordstructuur.
Antwoordstructuur=
+ Instructiewerkwoord als zelfstandig naamwoord ( uitleggen wordt "uitleg".
+ het 'onderwerp'
+ eventueel verplicht gegevensgebruik.
Slide 6 - Tekstslide
Voorbeeld vraagstructuur
Tekst 3 wordt vooral in het begin gekenmerkt door een spottende toon. Dat blijkt uit woordgroepen als: "verdraaid goed nieuws" (regel 1), "naast een uitstekend scrabblewoord" (regels 8-9) en "een voxpopje bij met blije sportschoolsenioren"(regels 17-18).
24 Citeer uit de alinea's 2 en 3 vier andere voorbeelden van woorden of woordgroepen die qua toon in dit rijtje passen.
Stap 1: Vraagstructuur =
Slide 7 - Tekstslide
Antwoordstructuur:
4 citaten van woorden/woordgroepen met spottendetoon + in alinea 2 en 3
Slide 8 - Tekstslide
In de alinea's 1 en 2 wordt het resultaat van een onderzoek
In de alinea's 1 en 2 wordt het resultaat van een onderzoek
genoemd en wordt besproken welke gegevens tot dit resultaat leidden.
25 Vat het resultaat en de gegevens die daartoe leidden samen.
Geef antwoord in een of meer zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 55 woorden.
Stap 1: Vraagstructuur =
Slide 9 - Tekstslide
Stap 2: antwoordstructuur
Slide 10 - Tekstslide
Stap 3: Maak de antwoordstarter
Antwoordstarter=
* Neem het onderwerp (herhaal de vraag)
* Neem het signaalwoord dat past bij de relatie / het verband (bijvoorbeeld reden > omdat) en plak het achter de vraag herhaling.