22-03 online les + uitleg

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Today's lesson
  • Introduction Unit 5
  • Vocabulary list: 5.1
  •  Grammar explanation:
much vs many / comparisons
  • Individual work (homework)

Slide 2 - Tekstslide

Introduction U5

Humour

Slide 3 - Tekstslide

What words do you know
for the theme humour?

Slide 4 - Woordweb

Let's take a look at the vocabulary list Unit 5

Slide 5 - Tekstslide

Grammar

Much vs Many




(Herhaling)

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer gebruik je  many / much?
Many = veel + een telbaar zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld: many cars


Much = veel + een ontelbare zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld: much money



Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Translate - use much or many:
Veel koeien

Slide 9 - Open vraag

Translate use much or many:
Veel zelfvertrouwen

Slide 10 - Open vraag

Translate - use much or many
veel mensen

Slide 11 - Open vraag

Grammar

Comparisons


(Herhaling)

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

May/ might be
Comparisons: vergelijkingen
Trappen van vergelijking
- Comparative: vergrotende trap
- Superlative: overtreffende trap
Box A is small.
Box B is smaller than box A.
Box C is the smallest of all.
A
B
C

Slide 14 - Tekstslide

May/ might be
Comparisons: vergelijkingen
Spellingsregels:
1. bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e
gebruik dan -r en -st.

2. Bijvoeglijk naamwoord eindigt op medeklinker -y
gebruik dan -ier en -iest
Strange
Stranger
Strangest
Happy
Happier
Happiest

Slide 15 - Tekstslide

May/ might be
Comparisons: vergelijkingen
Spellingsregels:
3. Bijvoeglijk naamwoord eindigt op 1 klinker + 1 medeklinker: medeklinker verdubbelen.

Hot
Hotter
Hottest
Big
Bigger
Biggest

Slide 16 - Tekstslide

May/ might be
Comparisons: vergelijkingen
Drie of meer lettergrepen


Popular

Intelligent
More popular

More intelligent
Most popular

Most intelligent


Bij vergelijkingen: (not) as .... as ..
It’s not as easy as you think.

Slide 17 - Tekstslide

May/ might be
Comparisons: vergelijkingen
UITZONDERINGEN

Much/ many

Little

Good

Bad
More

Less

Better

Worse
(the) Most

(the) Least

(the) Best

(the) Worst

Slide 18 - Tekstslide

Use: -er / -est / more / most – as … as / not as … as
or irregular forms.

My mum's car isn't very fast. She wants a _________ one (fast)

Slide 19 - Open vraag

Use: -er / -est / more / most – as … as / not as … as
or irregular forms.

My computer is ________ (bad) than your computer.

Slide 20 - Open vraag

Use: -er / -est / more / most – as … as / not as … as
or irregular forms.

Who is the ______________ (powerful) person in your country?

Slide 21 - Open vraag

Individual work
Learnbeat 5.1
Part A, D and E - all exercises
Homework for Tuesday (29-03)

Slide 22 - Tekstslide