2KGT Formuleren Verwijzen naar personen en dingen

Verwijzen naar personen en dingen
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Verwijzen naar personen en dingen

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet jij al over
Verwijzen
Dit is een woordweb.

Slide 2 - Woordweb

Slide 3 - Video

Type hier een titel
Verwijzen
Verwijswoorden maken het makkelijker om de tekst te lezen. Het is saai om steeds dezelfde woorden te gebruiken. 

Mijn moeder kocht een fiets. Mijn moeder vindt het een mooie fiets. 
Beter is:  Mijn moeder kocht een fiets. Zij vindt het een mooie fiets. 

Om te weten of iets een de-woord of het-woord is, kun je altijd in het woordenboek kijken.

Slide 4 - Tekstslide

Type hier een titel
Verwijzen

Slide 5 - Tekstslide

Type hier een titel
Aan het werk
Maak opdracht 1 t/m 6 van paragraaf 2 Verwijzen naar personen en dingen (blz. 216 en 217)   

Voor deze opdrachten krijgen jullie 20 minuten de tijd. 

Ben je klaar, dan ga je voor een ander vak aan het werk. 

Slide 6 - Tekstslide

Type hier een titel
Nabespreken
We doen klassikaal een paar vragen samen om te kijken of het goed gegaan is. 
Daarna gaan kan je je antwoorden nakijken met het antwoordmodel. 
Ben je nog niet klaar, dan maak je het eerst thuis af en kan je volgende les nakijken. 

Je 


Slide 7 - Tekstslide


Welke opdrachten wil je nog even klassikaal bespreken?
Dit is een open vraag.

Slide 8 - Open vraag


Stel een vraag over iets wat je 
nog niet zo goed hebt begrepen.
Dit is een open vraag.

Slide 9 - Open vraag


Schrijf drie dingen op die je deze les hebt geleerd.
Dit is een open vraag.

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Link