Kennisbasis Spelling

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
Kennisbasis NederlandsHBOStudiejaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke didactiek is het meest passend bij het onderwijzen van spelling?
A
Het Viertakt
B
De lus van Dekkers
C
(Expliciete) directe instructie
D
anders, nl...

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem de vier principes van de Nederlandse spelling

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De Nederlandse spelling is op vier hoofdprincipes gebaseerd. In het algemeen geldt voor Nederlandse woorden dat je voor elke spraakklank een apart teken schrijft, zoals in ‘stok’. We noemen dit ...
A
het etymologisch principe
B
het fonologisch principe
C
het morfologisch principe
D
de regel van gelijkvormigheid

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is niet gespeld volgens het fonologisch principe?
A
strand
B
haan
C
lip
D
moet

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is niet gespeld volgens het fonologisch principe?
A
kraai
B
huis
C
kwijt
D
raam

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk morfologisch principe is geschonden bij het werkwoord tussen haakjes in de volgende zin?

Ik (hep) om het juiste antwoord gevraagd.
A
MP - principe van gelijkvormigheid
B
MP - principe van overeenkomst

Slide 7 - Quizvraag

We schrijven 'heb', omdat we ook schrijven 'hebben'. De regel van gelijkvormigheid:

MORFOLOGISCH PRINCIPE: Het morfologisch principe gaat ervan uit dat niet de klank van het woord, maar de vorm ervan bepalend is voor de schrijfwijze van het woord. ... De regel van de gelijkvormigheid betekent dat een deel van een woord altijd op dezelfde manier wordt geschreven, ook al is de uitspraak verschillend. Bijvoorbeeld /soepkom/ je hoort de p wel. En bij /soepbord/ hoor je de p niet, maar je schrijft deze wel. Dit is het principe van gelijkvormigheid (tand, vanwege tanden)
Nog een voorbeeld: In /goed/ hoor je de [t], maar net als bij /goede/ en /goedig/ schrijf je de [d]
Ezelsbruggetje = vorm (omgekeerd van morf).
Regel: Geef, zoveel mogelijk de uitspraak het toelaat, aan eenzelfde woord en aan ieder deel waaruit het bestaat , steeds dezelfde vorm.
Twee vormen: Gelijkvormigheid en Overeenkomst.
Principe van Overeenkomst: (als woorden op dezelfde manier worden gevormd, worden ze ook op dezelfde manier geschreven (grootte vanwege lengte).
Gelijkvormigheid je schrijft ‘hond’, want meervoud ‘honden’
Overeenkomst je schrijft ‘grootte’, want ook bij ‘lengte’ voeg je er –te aan toe

Bij woorden met een korte of een lange klank, zoals ‘jager’ en ‘bakker’ geldt ....
A
het etymologisch principe
B
het syllabisch principe
C
het morfologisch principe
D
de regel van gelijkvormigheid

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kijkt naar de vorm van een woord.
A
Fonologisch principe
B
Morfologisch principe
C
Syllabisch principe
D
Etymologisch principe

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk woord is er sprake van het morfologisch principe?
A
loodgieter
B
aaien
C
leven
D
rouleren

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Van welk principe van de Nederlandse spelling worden de woorden 'peil’ en 'pijl’ verschillend gespeld?
A
Etymologisch principe
B
Fonologisch principe
C
Morfologisch principe
D
syllabisch principe

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk morfologisch principe is geschonden bij het werkwoord tussen haakjes in de volgende zin?

De jongens (eindigde) diep in de nacht bij de Dulle Griet.

A
MP - principe van gelijkvormigheid
B
MP - principe van overeenkomst

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk morfologisch principe is geschonden bij het werkwoord tussen haakjes in de volgende zin?

Een huis van steen (brant) lang niet zo goed als een houten huis.


A
MP - principe van gelijkvormigheid
B
MP - principe van overeenkomst

Slide 13 - Quizvraag

Gelijkvormigheid: brand - want branden
Overeenkomst brandt - want spreekt

Beide regels worden dus geschonden
bureau
A
fonologisch principe
B
etymologisch principe
C
syllabisch principe
D
regel van de gelijkvormigheid

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hij wedt
A
MP - regel van de overeenkomst
B
verdubbelingsregel
C
etymologisch principe
D
MP - regel van de gelijkvormigheid

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zo rond groep 4 leren kinderen woorden spellen als ‘hond’, ‘hand’ en ‘paard’. Volgens welke spellingstrategie moeten deze woorden gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Taxi, centrum, rauw, hei'. Volgens welke spellingstrategie moeten deze woorden gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Schreeuw, gooi, bank, kleur'. Volgens welke spellingstrategie moeten deze woorden gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Vertrouwelijk - trouwen, slapen - schrapen'. Volgens welke spellingstrategie moeten deze woorden gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Strategisch'. Volgens welke spellingstrategie moet dit woord gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het correct spellen van woorden als ‘potten’ en ‘poten’ gebeurt volgens het:
A
fonologisch principe
B
morfologisch principe
C
etymologisch principe
D
syllabisch principe

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5. Welk spellingprincipe past een kind toe om de volgende woorden correct te spellen?
fonologisch principe
morfologisch principe
etymologisch principe
syllabisch principe
aap- apen
chauffeur
breedte
kat
bed - bedden
wekker

Slide 22 - Sleepvraag

Fonologisch - D
Morfologisch C (overeenk) en E (gelijkv)
Etymologisch B (Herkomst klank/vorm Frans
Syllabisch principe - A F

Syllabes of klankdelen van een woord zijn bepalend voor de spelling ervan. Eindigt een woorddeel op een lange klank, dan schrijf je die met één klinker, zoals in poot - poten (verenkelingsregel). Eindigt een woorddeel op een korte klank, dan volgen er twee medeklinkers, zoals in pot - potten (verdubbelingsregel).


Is grammaticaal inzicht nodig bij de spelling van de juiste werkwoordsvorm?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

brandweer
A
fonologisch principe
B
etymologisch principe
C
MP - regel van de gelijkvormigheid
D
syllabisch principe

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

leven
A
syllabisch principe
B
MP - regel van de overeenkomst
C
fonologisch principe
D
etymologisch principe

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

bureau
A
fonologisch principe
B
etymologisch principe
C
syllabisch principe
D
MP - regel van de gelijkvormigheid

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

pannenkoek
A
MP - regel van de overeenkomst
B
MP - regel van de gelijkvormigheid
C
fonologisch principe
D
syllabisch principe

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hij wedt
A
MP - regel van de overeenkomst
B
verdubbelingsregel
C
etymologisch principe
D
MP - regel van de gelijkvormigheid

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Controlevraag: welk woord kan met de elementaire spellingshandeling geschreven worden?
A
kraai
B
plein
C
straks
D
help

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We maken gebruik van de directe spellingstrategie als we een woord zo vaak hebben geschreven dat we niet meer hoeven na te denken hoe het correct gespeld moet worden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We maken gebruik van een indirecte spellingstrategie als we bij het schrijven van een woord bepaalde denkhandelingen moeten toepassen.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zo rond groep 4 leren kinderen woorden spellen als ‘hond’, ‘hand’ en ‘paard’. Volgens welke spellingstrategie moeten deze woorden gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Taxi, centrum, rauw, hei'. Volgens welke spellingstrategie moeten deze woorden gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Schreeuw, gooi, bank, kleur'. Volgens welke spellingstrategie moeten deze woorden gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 34 - Quizvraag

Je schrijft wat je hoort.
'Vertrouwelijk - trouwen, slapen - schrapen'. Volgens welke spellingstrategie moeten deze woorden gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Strategisch'. Volgens welke spellingstrategie moet dit woord gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke spellingprincipes ken je?

Slide 37 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies