1. Ik had minstens 7 minuten nodig voordat ik aan de opdracht kon beginnen
2. Ik heb voordat ik aan de opdracht begon, de opdracht goed gelezen.
3. Ik heb de opdracht goed begrepen, ik wist wat ik moest doen.
4. Ik heb hulp gevraagd bij een medeleerling.
5. Ik heb mijn hulp aangeboden aan een medeleerling.
6. Ik heb hulp gevraagd aan de docent.
7. Ik kan vol zelfvertrouwen zelfstandig opdrachten maken.