Grammar les 5

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welcome dear students

For today:
- Summary last week's lesson.
- Relative pronouns
- Quantifiers
-Making questions
- Word order
- Imperative

Slide 2 - Tekstslide

Summary last week's lesson
Adjective
Adverb
Wat?
Bijvoeglijk naamwoord
Bijwoord
Wanneer?
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over/van een zelfstandig naamwoord
(grootte, kleur, eigenschap, textuur etc.)
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord.
(Hoe, waar, wanneer, waarom)
Hoe?
Plaats is voor het zelfstandig naamwoord.
Bijvoeglijke naamwoorden worden gebruikt bij vergelijkingen (comparisons)
Plaats is na het werkwoord.
-ly, -ily, -ically.
Voorbeeld
That’s a perfect answer
That is a dangerous dog!
Tony complained bitterly.
She acted drastically.
Uitzondering
She looks amazing in my new dress.
(to be, look, seem en appear)
good-well, long - long, fast-fast, hard-hard,
low-low.

Slide 3 - Tekstslide

Relative pronouns

Slide 4 - Tekstslide

We use relative pronouns to link two sentences together:

The man works at the supermarket.
He is our neighbour.
-> The man who works at the supermarket is our neighbour.

Slide 5 - Tekstslide

Who
Who  refers to PEOPLE:
This is the girl who helped me
There were some people who made a complaint.

Slide 6 - Tekstslide

Which
Which refers to THINGS or ANIMALS:
This is the house, which he built himself.
I gave him a letter, which he quickly put in his pocket.
The match, which was cancelled, was on Saturday.

Slide 7 - Tekstslide

That
That can be used in stead of who or which
BUT only if there is no comma in front!
The cat which was lost has been found.
The cat that was lost has been found.
The cat, which was lost, has been found.
The cat, that was lost, has been found.

Slide 8 - Tekstslide

This is the boy _____ had an accident.
A
who
B
which
C
that

Slide 9 - Quizvraag

Yesterday I saw the car ____ was used for the fast and the furious.
A
who
B
which
C
that

Slide 10 - Quizvraag

The book ______ you gave me is great.
A
who
B
which
C
which / that
D
which / that

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveelheidsbepalers

Slide 12 - Tekstslide

What is a quantifier?
A quantifier is a word or phrase which is used before a noun to indicate the amount or quantity:

'Some', 'many', 'a lot of' and 'a few' are examples of quantifiers.

Slide 13 - Tekstslide

Some vs Any
  • When we want to refer to a plural noun or an uncountable noun, without giving a specific quantity,
    we use ‘some’ and ‘any’. 

  • We use ‘some’ in affirmatives and ‘any’ in questions and negatives.

Slide 14 - Tekstslide

Some
We can use some in questions if they are requests: 


offers: 


or suggestions:



'Can I have some information?'
'Would you like some tea?'
'Shall we do some work now?'
Quantifier
Noun

Slide 15 - Tekstslide

Any

We can use any in questions to mean 'it doesn't matter which': 



'Which flavour ice cream do you want?'
'Oh get me any flavour - I don't mind which.'

Slide 16 - Tekstslide


We have some/any free time later this afternoon.
A
Some
B
Any

Slide 17 - Quizvraag


She doesn’t want some/any coffee.
A
Some
B
Any

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

weinig + niet telbaar
weinig + telbaar
Een beetje + niet telbaar
Een paar + telbaar
veel + niet telbaar
veel + telbaar
many
much
a few
A little
few
little

Slide 20 - Sleepvraag

Slide 21 - Video

1. They are happy

Slide 22 - Open vraag

2. The boys play football

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Plaats en tijd zet je meestal aan het einde van de zin ( de tijd mag ook vooraan, behalve bij vraagzinnen)

We went to school yesterady

Yesterday we went to school

Slide 25 - Tekstslide

Wie
doet
wat
waar
wanneer
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight

Slide 26 - Sleepvraag

Put the sentence in the correct order: not - Tuesdays - does - she - like

Slide 27 - Open vraag

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Je gebruikt de gebiedende wijs (in het Engels dus imperative) wanneer je iemand vertelt wat diegene moet doen. 
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

 The Imperative
De Gebiedende Wijs

Slide 28 - Tekstslide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Sit down!                            Ga zitten!
Open your books!            Doe je boeken open!
Be quiet!                             Wees stil!
Eat your meal!                   Eet je maaltijd op!
The Imperative
De Gebiedende Wijs

Slide 29 - Tekstslide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

 The Imperative
De Gebiedende Wijs
Je gebruikt don't als iemand iets niet moet doen.
Sit down! 
Open your books!
Be quiet!
Don't sit down! 
Don't open your books!
Don't be quiet!

Slide 30 - Tekstslide

Wees op tijd!
A
Take your time.
B
Are on time.
C
Be on time.
D
Come in the right time.

Slide 31 - Quizvraag

Schiet op!
A
Shoot up
B
Hurry up
C
Hurry on
D
No hurry

Slide 32 - Quizvraag


Vertaal: Poets je tanden.
(to brush)

Slide 33 - Open vraag

Slide 34 - Tekstslide