als/dan, hoofdletters

Als of dan?
Je gebruikt als/dan als je dingen vergelijkt

Als = als het eerste gelijk is aan het tweede
Voorbeeld: Peter is even groot als Hans.

Dan = als het eerste ongelijk is aan het tweede
Voorbeeld: Jullie zijn slimmer dan ik.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Als of dan?
Je gebruikt als/dan als je dingen vergelijkt

Als = als het eerste gelijk is aan het tweede
Voorbeeld: Peter is even groot als Hans.

Dan = als het eerste ongelijk is aan het tweede
Voorbeeld: Jullie zijn slimmer dan ik.

Slide 1 - Tekstslide

Kies uit: Rihanna is leuker op tv als/dan in het echt.
A
als
B
dan

Slide 2 - Quizvraag

Kies uit: Mijn opstel is net zo groot als/dan die van jou.
A
als
B
dan

Slide 3 - Quizvraag

Kies uit: Ik ben kleiner als/dan mijn vader.
A
als
B
dan

Slide 4 - Quizvraag

Kies uit: Jij speelt langer voetbal als/dan ik.
A
als
B
dan

Slide 5 - Quizvraag

Kies uit: De Aarde is veel kleiner als/dan de zon
A
als
B
dan

Slide 6 - Quizvraag

Kies uit: Het nieuwe spel is even leuk als/dan het oude spel.
A
als
B
dan

Slide 7 - Quizvraag

Kies uit: Ik ben nog steeds even moe als/dan mijn vorige slaapje.
A
als
B
dan

Slide 8 - Quizvraag

Kies uit en ligt toe: Mijn tas is lichter als/dan die van Tessa.

Slide 9 - Open vraag

Kies uit en ligt toe: Ik heb de James Bond film eerder gezien als/dan de rest van de klas.

Slide 10 - Open vraag

Kies uit en ligt toe: De kersen zijn dit jaar even groot als/dan ieder ander jaar.

Slide 11 - Open vraag

Trappen van vergelijking
Trappen van vergelijking zegt het al: iets wordt met iets vergeleken.

Stellende trap: mooi, lief, slim, aardig (GEEN UITGANG)
Vergrotende trap: mooier, liever, slimmer, aardiger (+ER)
Overtreffende trap: mooist, liefst, slimst, aardigst (+ST)

Slide 12 - Tekstslide

Uitzonderingen:
Woorden die op een -r eindigen, krijgen bij de vergrotende trap +der 

Voorbeeld: zuur, zuurder, zuurst 

Bij de vergrotende trap moet je de -s en -f aanpassen:

Voorbeeld: boos - bozer - boost
                        lief - liever - liefst

Slide 13 - Tekstslide

Uitzonderingen:
Sommige woorden hebben een onregelmatige vergrotende trap, die moet je dus gewoon onthouden:

weinig - minder - minst
veel - meer - meest
goed - beter - best
graag - liever - liefst

Slide 14 - Tekstslide

De stellende trap staat er al, vul zelf de vergrotende en de overtreffende trap in: dik - ...... - ......

Slide 15 - Open vraag

De stellende trap staat er al, vul zelf de vergrotende en de overtreffende trap in: dun - ...... - ......

Slide 16 - Open vraag

De stellende trap staat er al, vul zelf de vergrotende en de overtreffende trap in: vet - ...... - ......

Slide 17 - Open vraag

De stellende trap staat er al, vul zelf de vergrotende en de overtreffende trap in: lang - ...... - ......

Slide 18 - Open vraag

De stellende trap staat er al, vul zelf de vergrotende en de overtreffende trap in: duur - ...... - ......

Slide 19 - Open vraag

De stellende trap staat er al, vul zelf de vergrotende en de overtreffende trap in: weinig - ...... - ......

Slide 20 - Open vraag

De volgende dia gaat over het gebruik van hoofdletters. Wanneer gebruik je ze precies?
Bekijk het plaatje goed en vat in je schrift samen wanneer je precies een hoofdletter gebruikt.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

De volgende dia gaat over leestekens. Wanneer gebruik je ze precies?
Bekijk het plaatje goed en vat in je schrift samen wanneer je precies een hoofdletter gebruikt.

Kijk nog eens naar de opdracht. Welke interpunctie zie je en wanneer heb ik die gebruikt?

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Maak opdracht 10 (blz. 16)uit je werkboek 

Vragen?
Steek je vinger op.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Maak opdracht 6 en 7 uit je werkboek (blz. 53)

Slide 27 - Tekstslide