16. Onbepaald voornaamwoord

Welkom: denk aan de afspraken!
1. Jas op de kapstok
2. Petten af
3. Telefoon in de telefoontas
4. Kauwgom uit
5. Pak je spullen alvast
6. Tas van tafel
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom: denk aan de afspraken!
1. Jas op de kapstok
2. Petten af
3. Telefoon in de telefoontas
4. Kauwgom uit
5. Pak je spullen alvast
6. Tas van tafel

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Gedicht + lezen (15 minuten)
  2. Uitleg onbepaald voornaamwoord (10 minuten)
  3. Zelf aan de slag (25 minuten)
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel


Aan het einde van de les kan je onbepaalde voornaamwoorden herkennen. 

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling voornaamwoord
Een voornaamwoord (vnw) verwijst naar iets of iemand uit een zin.

Aanwijzend voornaamwoord: deze, dergelijke, die, dat, enz.
Vragend voornaamwoord: wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Persoonlijk voornaamwoord: hij, jij, jou, u, jullie, enz.
Bezittelijk voornaamwoord: mijn, jouw, zijn, je, enz.

Slide 4 - Tekstslide

Noteer de voornaamwoorden uit de zin, gescheiden door komma's:
Bij jullie voelt zij zich altijd op haar gemak.

Slide 5 - Open vraag

Benoem de vnw.
A
jullie, zij, haar = pers. vnw.
B
jullie, zij = pers. vnw. haar = bez. vnw.
C
jullie, haar = bez. vnw. zij = pers. vnw.
D
jullie = pers. vnw. zij, haar = bez. vnw.

Slide 6 - Quizvraag

Noteer de voornaamwoorden uit de zin, gescheiden door komma's:
Sabine vertelde me met wie zij naar het feest gaat.

Slide 7 - Open vraag

Benoem de vnw.
A
me, wie, zij = pers. vnw.
B
me = pers. vnw. wie, zij = aanw. vnw.
C
me, zij = pers. vnw. wie = vrag. vnw.
D
me = pers. vnw. wie, zij = bez. vnw.

Slide 8 - Quizvraag

Theorie 
Een onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw) duidt een persoon of een zaak aan, maar zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt: 
Niemand, iedereen, men, je, menigeen, het, iets, zoiets, niets, alles, elk(e), ieder(e), menig(e), wat, ene, (een) zekere, een of ander(e) 

Slide 9 - Tekstslide

Drie uitzonderingen: 
1. Het woord je is een onbepaald voornaamwoord als het 'men' betekent: moeilijkheden kan je maar beter vermijden. 
2. Het woord wat is een onbepaald voornaamwoord als het 'iets' betekent: neem jij ook wat mee naar het feest? 
3. Het woord het is een onbepaald voornaamwoord als het tijd, weersomstandigheden of sfeer aangeeft: 
Het is al laat en het regent, maar het is nog steeds gezellig. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

1. Noteer de onbepaalde voornaamwoorden uit de zin, gescheiden door komma's:
Men wist daar niets van.

Slide 12 - Open vraag

2. Noteer de onbepaalde voornaamwoorden uit de zin, gescheiden door komma's:
Hij zag iets wat de rest niet zag.

Slide 13 - Open vraag

3. Noteer de onbepaalde voornaamwoorden uit de zin, gescheiden door komma's:
Mag ik ook iets?

Slide 14 - Open vraag

Zelf aan de slag, succes!
Maak: werk online aan hoofdstuk 2 - onbepaald voornaamwoord.
Tijd: tot het einde van de les. 
Volume: We werken in stilte en ik wil niemand horen.
Hulp: steek je vinger op en dan kom ik je helpen.
Klaar: heb je hoofdstuk 1 - betrekkelijk voornaamwoord al af? Vergeet het onderdeel spelling ook niet. Dit zijn twee paragrafen per hoofdstuk en dit moet maandag af zijn. Niet af = nablijven.

Slide 15 - Tekstslide