In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Heeft meerdere persoonsvormen
Heeft een voegwoord
De jongen heeft een fiets gekocht, want hij moet nu elke dag naar school fietsen.
verbindt twee hoofdzinnen aan elkaar
wodem
want, of, dus/dan, en , maar
hoofdzin 1: De jongen heeft een fiets gekocht.
hoofdzin 2: Hij moet nu elke dag naar school fietsen.
verbindt een hoofdzin aan een bijzin.
wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of…
hoofdzin; De jongen gaat naar een cursus.
bijzin: hij nieuwe dingen kan leren.