Examen schrijven 2F korte versie

Examen Nederlands 2F
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Examen Nederlands 2F

Slide 1 - Tekstslide

Het examen schrijven 2F
  • Dit examen maak je op school, op een computer
  • Je krijgt 3 schrijfopdrachten  (zakelijke brief, artikel, betoog,...) 
  • Je krijgt 60 minuten de tijd voor het examen (tenzij je recht hebt op toetstijdverlenging, bijv. i.v.m. dyslexie)

Slide 2 - Tekstslide

Beoordeling van het examen schrijven
  • Precondities: De uitwerkingen zijn in het Nederlands geschreven; minimaal 80% van de gevraagde inhoud is gerealiseerd;
  • Samenhang
  • Afstemming op doel
  • Afstemming op publiek
  • Woordenschat en woordgebruik
  • Spelling, interpunctie en grammatica
  • Leesbaarheid

Slide 3 - Tekstslide

Beoordeling uitwerking opdracht





  • Als je alle 7 onderdelen op niveau uitwerkt, scoor je een 6,0 als cijfer.
  • Je mag op geen enkel onderdeel een onvoldoende scoren, anders kun je geen voldoende halen.

0 punten
Het onderdeel is onvoldoende uitgewerkt
1 punt
Het onderdeel is precies op niveau uitgewerkt
2 punten
Het onderdeel is boven niveau uitgewerkt

Slide 4 - Tekstslide

- samenhang-
  1. De tekst is verdeeld in een inleiding, middenstuk en slot.
  2. De tekst is logisch te volgen (niet van de hak op de tak).
  3. Het verband tussen de verschillende zinnen en alinea's is duidelijk door:
  • Passende voegwoorden (omdat, hoewel, desondanks, toch, maar, ...)
  • Correcte verwijswoorden (Het meisje met wie... / Zij, haar, dat)

Slide 5 - Tekstslide

Goed voorbeeld van samenhang
"Ik denk dat ik de juiste persoon ben voor dit project, omdat ik ook goed met mensen van alle leeftijden om kan gaan en graag dieren en mensen help. Ook spreek ik goed Nederlands en Engels. Verder vind ik het altijd leuk om over nieuwe culturen te leren en te zien hoe mensen in andere landen dagelijks leven."


"Zoals ik al eerder benoemde, is dit project voor mij weggelegd."

Slide 6 - Tekstslide

- Doel-
Je kunt in de teksten verschillende doelen inzetten, zoals informeren, overtuigen en activeren:

  • Het doel van een sollicitatiebrief is de lezer overtuigen dat jij een geschikte kandidaat bent.
  • Je informeert de lezer over jouw achtergrond en keuze voor dat project.
  • Jouw doel is om uitgenodigd te worden voor een sollicitatiegesprek of in ieder geval om een reactie te ontvangen op jouw brief. 

Slide 7 - Tekstslide

Goede voorbeelden van afstemming op doel
  • "… maar ik kreeg gelijk een fijn gevoel bij uw organisatie in Suriname."

  • "Dit geeft mij een extra boost om jullie een handje te willen helpen."

  • "Ik hou ontzettend van dieren en ik ga liefdevol met ze om."

  • "…omdat ik me voor de volle 110% inzet."

Slide 8 - Tekstslide

- Publiek -
Je kunt schrijven voor een bekend en algemeen publiek.
Je past consequent (in)formeel taalgebruik toe dat past binnen de situatie

  • Spreek consequent aan met 'u' en 'uw'
  • Begin brieven met 'Geachte heer / mevrouw,'
  • Is de tekst voor studenten bedoeld? Dan mag je wat informeler zijn.

Slide 9 - Tekstslide

Goede voorbeelden van afstemming op publiek

"Ik hoop dat u enthousiast bent geworden en dat ik ben
 wat u zoekt. Ik kijk uit naar uw reactie."

Slide 10 - Tekstslide

Minder goede afstemming op publiek

"De reden waarom je voor mij moet gaan is..."

"Mochten jullie behoefte hebben aan meer informatie, dan hoor ik het graag. Ik kijk uit naar jullie reactie!"

Slide 11 - Tekstslide

- Woordgebruik en woordenschat-
  • Je gebruikt woorden in de goede betekenis
  • Je gebruikt de juiste lidwoorden (de / het) bij woorden
  • Je gebruikt de goede voorzetsels in je zinnen
  • Je wisselt af in je woordkeuze

Tips:
  • Gebruik alleen woorden waar je de betekenis van kent!
  • Maak gebruik van de woorden die in de examenopdracht staan.

Slide 12 - Tekstslide

 - spelling -
Tips:
  1. Let op het gebruik van hoofdletters aan het begin van een zin, bij namen, bij plaatsen en talen. 
  2. In het Nederlands schrijf je samenstellingen aan elkaar. Wat is de regel?
  3. Controleer in je tekst alle werkwoorden die eindigen op een 't' of een 'd': Vervang deze werkwoorden eventueel door 'smurfen' of 'lopen', zodat je goed kunt horen op welke letter het werkwoord moet eindigen. Lees het boekje werkwoordspelling nog eens goed door.

Slide 13 - Tekstslide

- Interpunctie -
Tips:
  1. Controleer of je zinnen met een punt, vraagteken of uitroepteken eindigen.

  2. Vermijd schuine strepen. Gebruik liever 'en' of 'of':
    "Elk dier is anders en heeft weer andere hulp/ aandacht nodig".

  3. Vermijd puntkomma's. Meestal zijn die verkeerd:
    "Wilt u alvast wat meer informatie en gegevens van mij weten, zie dan de bijlage; Hierin staat mijn curriculum vitae."





Slide 14 - Tekstslide

- Grammatica -
Tips:
  1. Lees je zinnen goed na en probeer te 'horen' of de zin klopt.
    Als je het idee hebt dat het raar klinkt, moet je de zin misschien anders formuleren.
    ***Mijn schooljaar zit er bijna op en er komen een zomervakantie met 8 weken.

  2. Iedere zin bevat minimaal één werkwoord: de persoonsvorm en het liefst een onderwerp.
    ***Bijgevoegd ook mijn CV.   >>> dit is geen complete zin.

  3. Een zin eindigt waar je een pauze hoort als je de zin zou oplezen.
    ***In mijn vrije tijd werk ik veel, dit doe ik bij Bas van der Ven Catering. >>> waar pauzeer je?






Slide 15 - Tekstslide

- Leesbaarheid-
  • Je tekst is verdeeld in alinea's
  • Je gebruikt op de goede plaatsen witregels tussen de alinea's
  • Als je een artikel of betoog schrijft, staat daar een titel boven.
  • Onder een artikel of betoog zet je je naam, geen groet!
  • Als je een zakelijke brief schrijft, dan zorg je dat je de briefconventies
     allemaal correct toepast!

    DOE JEZELF EEN PLEZIER EN LEER DIE CONVENTIES UIT JE HOOFD!!!

Slide 16 - Tekstslide

Een zakelijke e-mail is
A
formeel.
B
informeel.

Slide 17 - Quizvraag

Een zakelijke e-mail stuur je
A
naar je beste vrienden.
B
naar bedrijven of instellingen.
C
naar je klanten.
D
naar familie.

Slide 18 - Quizvraag

Bij een zakelijke e-mail gebruik je:
A
je, jij
B
u
C
kan allebei

Slide 19 - Quizvraag

Je schrijft de zakelijke e-mail aan de klantenservice van de Hema. Hoe begin je?
A
Geachte klantenservice,
B
Geachte Hema,
C
Geachte heer/mevrouw,
D
Geachte medewerker,

Slide 20 - Quizvraag

Voorbereiden
Schrijven
Controleren
Aan wie schrijf je de e-mail?
Let op alinea's en witregels
Is de boodschap duidelijk?
Wat wil je bereiken?
Is de samenhang duidelijk?

Slide 21 - Sleepvraag

inleiding
kern
slot
uitleggen hoe de sleutelbos eruit ziet en drie kenmerken geven van de sleutelbos
hoe mensen contact kunnen opnemen
twee plekken waar je hebt gezocht
waar en wanneer je je sleutelbos hebt gezien
twee redenen waarom je je sleutelbos snel terug moet hebben
uitleggen waarom je dit bericht schrijft

Slide 22 - Sleepvraag

Wat beschrijf je in een verslag?
A
Achtergrond informatie over een bepaald onderwerp.
B
Je mening om anderen te overtuigen.
C
Een activiteit of gebeurtenis.
D
Een opsomming van een paar belangrijke punten.

Slide 23 - Quizvraag

We ... (wachten) vorige week wel een uur op de trein.
A
wachten
B
wachtten
C
wachte
D
wachtte

Slide 24 - Quizvraag

De kinderen
(lachen) toen hij weer eens viel.
A
lachtten
B
lachte
C
lachten
D
lagten

Slide 25 - Quizvraag

Wij ...(melden) ons gisteren al vroeg.
A
melde
B
meldde
C
melden
D
meldden

Slide 26 - Quizvraag

Waar ... (bestellen) jij die taart?(verleden tijd)
A
bestelde
B
bestellde
C
bestelden
D
besteldden

Slide 27 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van streamen:
Wij hebben...
A
gestreamed
B
gestreamet
C
gestreamd
D
gestreamt

Slide 28 - Quizvraag

Verleden tijd van deleten:
Wij...
A
deleten
B
deletten
C
deleteten
D
deletetten

Slide 29 - Quizvraag

Het ... (gebeuren) vaak dat d/t fouten gemaakt worden met werkwoorden die beginnen met ge-, be-, her & ver.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 30 - Quizvraag

Als de klinker daarvan niet in het kofschip zit, spellen ze het vaak automatisch met een d. Dan is het al snel .... (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurd.

Slide 31 - Quizvraag

Elke student ... (herkennen) dit soort fouten achteraf wel, maar niemand heeft zichzelf ... (herkennen) als iemand die dit soort fouten vaak maakt.
A
herkent, herkent
B
herkend, herkend
C
herkent, herkend
D
herkend, herkent

Slide 32 - Quizvraag