H 1 Schaarste en behoefte

Schaarste en behoeften
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Schaarste en behoeften

Slide 1 - Tekstslide

Schaarste en ruilen
Paragraaf 1. Voor niks gaat de zon op

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen


Je kunt de economische begrippen schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed herkennen in praktijksituaties en toelichten.
  

Slide 3 - Tekstslide

Schaars goed of vrij goed?
'Broodje kaas'
A
Schaars
B
Vrij

Slide 4 - Quizvraag

Schaars goed of vrij goed?
kraanwater
A
Schaars
B
Vrij

Slide 5 - Quizvraag

Goed of een dienst?
Om je behoeften te kunnen vervullen gebruik je goederen en diensten.

Wil je een nieuwe broek dan koop je die in de winkel (goed)
Wil je graag een diploma dan volg je de lessen op school (dienst)

Slide 6 - Tekstslide

Goederen
Goederen kun je vastpakken. Bijvoorbeeld:
  • Een laptop
  • Een tas

  • Vraag: Noem zelf een voorbeeld van een goed

Slide 7 - Tekstslide

Diensten
Diensten kun je NIET vastpakken. Bijvoorbeeld:
  • een taxi-ritje,

  • Vraag: noem zelf nog een dienst!

Slide 8 - Tekstslide

Een goed of een dienst?
'Telefoon'
A
Goed
B
Dienst

Slide 9 - Quizvraag

Een goed of een dienst?
'Uit eten in een restaurant'
A
Goed
B
Dienst

Slide 10 - Quizvraag

Behoeften:
mensen hebben behoefte aan goederen en diensten, dit noemen we behoeften.
Er zijn basisbehoeften (primaire behoeften) en luxebehoeften (secundaire behoeften). Normale behoeften die je niet nodig bent om in leven te blijven horen ook bij de secundaire behoeften.

Slide 11 - Tekstslide

Middelen
Met middelen kun je in je behoeften voorzien.
Voorbeelden van middelen: 
  1. Geld
  2. Tijd
  3. Bezittingen

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn jouw middelen?
A
Je behoeften
B
Je inkomen en spaargeld
C
Het aanbod in de winkels

Slide 13 - Quizvraag

Leerdoelen


Je kunt de economische begrippen schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed herkennen in praktijksituaties en toelichten.

Slide 14 - Tekstslide