Volgende week heb je geen les. Dit houdt in dat jij zelfstandig aan het werk moet. De week daarop heb je namelijk het SO grammatica. In de dia's hieronder volgt er uitleg over alle theorie die jij moet kennen. Als je verstandig bent, neem je de theorie over in je schrift. Aan het einde van een uitleg staat steeds welke opdrachten jij moet maken. In It's-Learning staan de antwoorden. Als je moeite hebt met grammatica, dan is het verstandig om je in te schrijven bij AT, zodat je extra uitleg krijgt.
Veel succes en zet 'm op toppers!!
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4
In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Blok 5 - grammatica
Volgende week heb je geen les. Dit houdt in dat jij zelfstandig aan het werk moet. De week daarop heb je namelijk het SO grammatica. In de dia's hieronder volgt er uitleg over alle theorie die jij moet kennen. Als je verstandig bent, neem je de theorie over in je schrift. Aan het einde van een uitleg staat steeds welke opdrachten jij moet maken. In It's-Learning staan de antwoorden. Als je moeite hebt met grammatica, dan is het verstandig om je in te schrijven bij AT, zodat je extra uitleg krijgt.
Veel succes en zet 'm op toppers!!
Slide 1 - Tekstslide
Lesplanning
Lesdoel
Even herhalen
Theorie bespreken
Oefenen
Zelfstandig werken
Einde van de les
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoel
Aan het einde van de les weet je hoe je zinnen moet ontleden en welke vragen je bij de zinsdelen moet stellen.
Slide 3 - Tekstslide
Ontleed de volgende zin van ond t/m bwb: Bodil heeft Sanne gisteren een klein geheimpje verteld.
Slide 4 - Open vraag
Ontleed de volgende zin van ond t/m bwb: Op dat landgoed kun je in de herfst appels komen plukken.
Slide 5 - Open vraag
Welke vraag moet je stellen om de zinsdelen te vinden? pv - wwg - ond - lv - mv - bwb
Slide 6 - Open vraag
Zinsdelen (blz. 194)
PV - tijdsproef (verander de zin van tijd)
WWG - alle werkwoorden in de zin
OND - wie of wat + gezegde
LV - wie of wat + gezegde + ond
MV - aan wie of voor wie + gezegde + ond + lv
BWB - alles wat overblijft (prullenbak, zegt vaak iets over tijd of plaats)
Slide 7 - Tekstslide
Zinsdelen (blz. 194)
Belangrijk om te weten is:
Alle zinsdelen mag je maar één keer benoemen, behalve de pv
Alles voor de pv is ALTIJD één zinsdeel
Als er geen lv in staat, staat er ook geen mv in
Slide 8 - Tekstslide
welke onderdelen horen bij zinsontleding?
A
persoonsvorm. lidwoorden, onderwerp
B
persoonsvorm, onderwerp, zindelen
C
persoonsvorm, zelfstandig naamwoord, werkwoord
Slide 9 - Quizvraag
Welke zinsontleding is goed?
A
Wij /gaan/ niet / naar school fietsen.
B
Wij /gaan/ niet / naar school/ fietsen.
C
Wij /gaan/ niet naar school fietsen.
D
Wij /gaan niet / naar school fietsen.
Slide 10 - Quizvraag
Theorie
Wil je meer uitleg? Bekijk dan het filmpje op de volgende dia.
Als je denkt dat je de theorie beheerst, sla dan de volgende dia over en maak de opdrachten.
OF
Vraag om extra instructie
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Wat ga je doen?
Maak opdr. 1, 7 & 8
Zelfstandig
Stilte (oortjes toegestaan)
Vragen? Steek je vinger op
Klaar? Nakijken via It's-Learning
Slide 13 - Tekstslide
Lesplanning
Lesdoel
Even herhalen
Theorie bespreken
Oefenen
Zelfstandig werken
Einde van de les
Slide 14 - Tekstslide
Lesdoel
Aan het einde van de les weet je wat woordsoorten zijn en welke je allemaal moet kennen.
Slide 15 - Tekstslide
Welke woordsoorten ken je?!
Slide 16 - Woordweb
Woordsoorten (blz. 195)
LW - de/het/een
WW - iets wat je kan doen/vervoegen
ZNW - mensen/dieren/dingen of namen
BNW - zegt iets over het znw
De rode auto - rode zegt iets over de auto
VZ - 'kast'-woorden: op, aan, in, tijdens, onder etc.
Slide 17 - Tekstslide
Welke drie lidwoorden ken je?
Slide 18 - Open vraag
Een werkwoord kan je 'vervoegen'. Wat wordt hiermee bedoeld?
Slide 19 - Open vraag
Woordsoorten (blz. 195)
Persoonlijk voornaamwoord - verwijst naar een persoon of een groep personen. Je kan het vervangen door een naam.
VB: Ik geef hem mijn sleutels.
Pieter geeft Sascha haar sleutels.
Slide 20 - Tekstslide
Woordsoorten (blz. 195)
Bezittelijk voornaamwoord - geeft een bezit aan.
VB: Ik geef hem MIJN sleutels. -> het woordje 'mijn' geeft aan wiens bezit het is.
VB: Jouw boeken liggen nog in je kluisje. -> het woordje 'jouw' geeft aan wiens bezit het is.
Slide 21 - Tekstslide
Wat is het woordsoort 'mijn'?
Wil je mijn huiswerk maken?
A
pers.vnw
B
aanw.vnw
C
vragend.vnw
D
bez.vnw
Slide 22 - Quizvraag
Maak een zin met de volgende woordsoorten. Je mag de volgorde NIET veranderen. BEZ.VNW - BNW - ZNW - WW - LW - ZNW - WW
Slide 23 - Open vraag
Wat ga je doen?
Maak opdr. 2 & 9
Zelfstandig
Stilte (oortjes toegestaan)
Vragen? Steek je vinger op
Klaar? Nakijken via It's-Learning
Meer oefenen? In It's-Learning staat een oefenblad met antwoorden en nog eens uitleg over de woordsoorten.
Slide 24 - Tekstslide
Lesplanning
Lesdoel
Even herhalen
Theorie bespreken
Oefenen
Zelfstandig werken
Einde van de les
Slide 25 - Tekstslide
Lesdoel
Aan het einde van de les weet je het verschil tussen een enkelvoudige- en een samengestelde zin.
Slide 26 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een enkelvoudige- en een samengestelde zin?
Slide 27 - Open vraag
Slide 28 - Video
Enkelvoudig en samengesteld
Enkelvoudige en samengestelde zin
Waaraan kan je zien of iets een enkelvoudige of samengestelde zin is?
Enkelvoudige in: 1 persoonsvorm
Samengestelde zin: meerdere persoonsvormen
Slide 29 - Tekstslide
Enkelvoudige en samengestelde zin.
Enkelvoudige zin
Samengestelde zin
Ik houd van voetbal.
Ik zat gisteren heerlijk op de bank te Netflixen.
Ik ga naar huis en ik ga eten koken.
Mijn vrouw eet mijn pasta niet, omdat het onwijs vies smaakt.
Slide 30 - Tekstslide
Enkelvoudig of samengesteld?
Mijn neefje zegt dat hij dat ook vindt.
A
enkelvoudig
B
samengesteld
Slide 31 - Quizvraag
Enkelvoudig of samengesteld? Karel leest een boek.
A
enkelvoudig
B
samengesteld
Slide 32 - Quizvraag
Enkelvoudig of samengesteld? Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
A
Enkelvoudig
B
Samengesteld
Slide 33 - Quizvraag
Maak nu zelf een samengestelde zin. Geef aan wat het voegwoord is en wat de persoonsvormen zijn.