Les 5.2 22 mrt

 Today
  • Vocabulary check (Quizizz)
  • Explain grammar: adjectives & adverbs
       -  Practice in LessonUp
  • Work on homework exercises

  • Check homework exercises

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

 Today
  • Vocabulary check (Quizizz)
  • Explain grammar: adjectives & adverbs
       -  Practice in LessonUp
  • Work on homework exercises

  • Check homework exercises

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Check homework 
Exercise 2, 3, 4, 5, 6
WB page 8-10

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Please take
your notebook in
front of you

Slide 5 - Tekstslide

Adjectives & adverbs
Gebruik:
  • om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord
She is playing an easy game.


Adjective = bijvoeglijk naamwoord
Press the red button.


Her two sisters wore beautiful clothes.


Slide 6 - Tekstslide

Adjectives & adverbs
Gebruik:   1. om iets te zeggen over een werkwoord
She sings beautifully.


Adverb = bijwoord
Beyonce is an incredibly beautiful singer.



Jack went home really quickly.


2. om iets te zeggen over een bijvoeglijk naamwoord
3. om iets te zeggen over een ander bijwoord

Slide 7 - Tekstslide

Adjectives & adverbs
Je maakt een adverb door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord
te zetten.
beautiful   >   beautifully
 careful   >   carefully
 nice   >   nicely
 dangerous   >   dangerously
 safe   >   safely

Slide 8 - Tekstslide

Adjectives & adverbs
LET OP!!
  • medelinker + y   >   -y wordt -ily
Spelling verandert als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op:
terrible  >  terribly           possible  >  possibly
  • -le  >  wordt -ly
angry  >  angrily       easy  >  easily
  • -ic   >   komt -ally achter
fantastic  >  fantastically       optimistic  >  optimistically

Slide 9 - Tekstslide

Adjectives & adverbs
LET OP!!
to be,  to seem,  to feel,  to look,  to smell,  to sound,  to taste
Verwijst het naar een van de werkwoorden:
Dinner tasted delicious.


My teacher is kind.


The graphics look beautiful.


dan gebruik je een bijvoeglijk naamwoord (adjective)

Slide 10 - Tekstslide

Adjectives & adverbs
Uit je hoofd leren:
Onregelmatige vorm / dezelfde vorm
She's a good dancer.
He's a fast skater.
You were late for class.
We learned a hard lesson.




She's dances well.  
He skates fast.
He arrived late for class.
We looked hard at the answers.


Slide 11 - Tekstslide

Adjectives & adverbs
Adjectives

Adverbs
  • bijvoeglijk naamwoord
  • zegt iets over een zelfstandig naamwoord




  • bijwoord
  • zegt iets over een:
       -  werkwoord
       -  bijvoeglijk naamwoord
       -  ander bijwoord
  • eindigt meestal op -ly

Slide 12 - Tekstslide

Jack thinks that English is an ...... language.
A
easily
B
easyly
C
easy
D
easally

Slide 13 - Quizvraag

Jessica sings the song ......
A
good
B
well
C
goodly
D
welly

Slide 14 - Quizvraag

You look ...... What did I do?
A
angry
B
angrily
C
angryly
D
angrally

Slide 15 - Quizvraag

She often sneaks out of the house .......
A
quiet
B
quietily
C
quietally
D
quietly

Slide 16 - Quizvraag

John always drives his car very .......
A
fastly
B
fastally
C
fast
D
fastily

Slide 17 - Quizvraag

This level is ...... difficult to get through.
A
incredible
B
incrediblely
C
incredibally
D
incredibly

Slide 18 - Quizvraag

Helen felt ...... about forgetting Hank's birthday.
A
badly
B
bad
C
badally
D
badily

Slide 19 - Quizvraag

Do the exercises
Work on exercises
Do: Exercise 2 & 3 (GB page 23-24)
Finished?
Study: Vocabulary 5.1 (Quizlet)

Slide 20 - Tekstslide