In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Herhaling Latijn klas 1
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Vrouwelijk zijn:
A alle zelfstandige naamwoorden die een wezen van het vrouwelijk geslacht aanduiden (bijv. mater = moeder)
B alle zelfstandige naamwoorden van de 1e declinatie (bijv. via) behalve die welke een mannelijk wezen aanduiden (zoals nauta = zeeman)
A
A
B
B
C
A en B
Slide 3 - Quizvraag
Onzijdig zijn:
A alle zelfstandige naamwoorden van de 2e declinatie met nom. ev. op -um (bijv. bellum, donum, templum).
B (bijna) alle zelfstandige naamwoorden van de 2e declinatie met nom. ev. op -us of -er (bijv. gladius).
A
A
B
B
C
A en B
Slide 4 - Quizvraag
Zelfstandige naamwoorden hebben in het Latijn het volgend geslacht:
A
mannelijk(masculinum)
B
vrouwelijk(femininum)
C
onzijdig(neutrum)
Slide 5 - Quizvraag
Tot welke groep/declinatie behoren: corpus en rex
A
2e
B
3e
C
2e en 3e
D
1e
Slide 6 - Quizvraag
Nu volgt er een sleepvraag
Je moet de uitgangen koppelen aan de juiste groep en juiste naamval. Er zijn meer opties mogelijk
Slide 7 - Tekstslide
Tekst
uitgangen van de 3e declinatie (groep)
m en f
uitgangen van de 3e declinatie (groep)
n
Nominativus
genitivus
dativus
accusativus
ablativus
is
i
em
e
es
um
ibus
a
Slide 8 - Sleepvraag
Schrijf nu het rijtje van rex in je schrift
Slide 9 - Open vraag
rex, reges
N rex N reg-es
G reg-is G reg-um
D reg-i D reg-ibus
A reg-em A reg-es
ABL reg-e Abl reg-ibus
Slide 10 - Tekstslide
Schrijf nu het rijtje van corpus
Slide 11 - Open vraag
corpus, corpora
N corpus N corpor-a
G corpor-is G corpor-um
D corpor-i D corpor-ibus
A corpus A corpor-a
ABL corpor-e Abl corpor-ibus
Slide 12 - Tekstslide
Wat heeft een naamval voor nut?
Slide 13 - Open vraag
Welke functie horen bij de 1e naamval (nominativus)
A
onderwerp
B
onderwerp, naamwoordelijk deel vd gezegde
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 14 - Quizvraag
Naamwoordelijk deel (van het gezegde)
De Olympus is ……
Die zin is nog niet af! Het gezegde is nog nietcompleet! Aan de persoonsvorm is moet nog iets toegevoegd worden: een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord. Bijvoorbeeld:De Olympus is een berg. Of:De Olympus is hoog.
Slide 15 - Tekstslide
Welke functies horen bij het 3e naamval (dativus)
A
indirect object, dativus van bezit
B
indirect object, aanvulling bij werkwoord
C
aan, voor
D
indirect object, aanvulling bij werkwoord, dativus van bezit
Slide 16 - Quizvraag
Dativus
Het meewerkend voorwerp
Dit is het zinsdeel, waar je zonder dat het uitmaakt aan of voor vóór kunt zetten of weg kunt laten.
Bijv.Zij geeft (aan) hem een kus.
Wij gehoorzamen (aan) onze gevoelens.
Slide 17 - Tekstslide
Dativus object ( na bepaalde werkwoorden)
Bij sommige werkwoorden, waar in het Nederlands een lijdend voorwerp bij hoort, hoort in het Latijn een dativus.
Bijv. Zij sparen het meisje = Puellae parcunt.
Jij schaadt ons = Nobis noces.
Slide 18 - Tekstslide
dativus possessivus
Een bijzonder geval is esse + dativus:
Bijv.
Mihi frater est = (Letterlijk: Aan mij is een broer.)
Vertaal: Ik heb een broer.
Slide 19 - Tekstslide
Welke functies horen bij de 4e naamval(accusativus)?
A
aangesproken persoon
B
lijdend voorwerp
C
lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling (na bep. voorzetsels)
D
onderwerp
Slide 20 - Quizvraag
Accusativus
Die leerling heeft de deur dichtgedaan.
Lijdend voorwerp
in + acc. in Romam in Rome
2. ( waar?) bijwoordelijke bepaling
Slide 21 - Tekstslide
Welke functie hoort bij de 5de naamval:
A
bijvoeglijke bepaling
B
lijdend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
indirect object
Slide 22 - Quizvraag
Hoe vertaal je een (los)ablativus in het Latijn?
A
aan, voor
B
met, door
Slide 23 - Quizvraag
Op welke vragen beantwoord de ablativus?
Slide 24 - Open vraag
Ablativus
De ablativus is meestal een bijwoordelijke bepaling (afgekort: bwb).
Een bwb zegt iets over een werkwoord, namelijk: waarmee iets gebeurt, of hoe of waar, waarvandaan, wanneer.
Slide 25 - Tekstslide
Ablativus
De ablativus komt ook voor bij bepaalde voorzetsels (zie p. 61) en werkwoorden (bijv. carere).
Zo een ablativus heeft dan de functie van een object.
Regina viro caret.
De koningin mist een man.
Slide 26 - Tekstslide
Welke functie in de zin heeft de 2e naamval:
A
onderwerp
B
bijvoeglijke bepaling
C
indirect object
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 27 - Quizvraag
Hoe vertaal je meestal een genitivus:
A
aan
B
voor
C
geen bijzondere vertaling
D
van
Slide 28 - Quizvraag
Godsdienst speelde een belangrijke rol in het leven van de Romeinen. Waar baden zijn allemaal tot de goden?
Slide 29 - Open vraag
Een kenmerk van de Romeinse godsdienst zou je kunnen omschrijven als "do ut des"( voor wat hoort wat). Licht dat toe
Slide 30 - Open vraag
Volgende opdracht
Bij elk sleepdoel horen twee plaatjes
Slide 31 - Tekstslide
Laocoon
Anchises
Aeneas
Paris
Trojaanse priester
Trojaanse prins
vader van Aeneas
Slide 32 - Sleepvraag
De genitivus
In de rijtjes van de (zelfstandige) naamwoorden is de genitivus de tweede vorm.
Het is de naamval van de bijvoeglijke bepaling (bvb): die zegt iets van en hoort bij een ander (zelfstandig) naamwoord en kan daar zowel vóór als achter staan.
Je vertaalt hem bijna altijd met van.
Slide 33 - Tekstslide
De genitivus: bijzondere gevallen
amor puellae =
1. de liefde van het meisje (het meisje bemint iemand)
2. de liefde voor het meisje (iemand bemint het meisje)
In beide gevallen is puellae een bvb.
Geval 1 heet het: genitivus subiectivus (o.).
Geval 2 heet het: genitivus obiectivus (l.v.).
Slide 34 - Tekstslide
De genitivus: bijzondere gevallen
multi puerorum = velen van de jongens
van de jongens duidt hier het geheel aan, waar velen een deel van is.