Klinisch redeneren MBO

Klinische blik
1 / 61
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 61 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Klinische blik

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dat?
  • de eerste indruk die je van iemand hebt
  • onderbuikgevoel
  • beoordeling op basis van vakdeskundigheid
  • er is iets aan de hand......

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je nog over klinisch redeneren?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Klinisch redeneren
Klinisch redeneren is een denkproces.

Klinisch redeneren is de vaardigheid om eigen observaties en interpretaties te koppelen aan medische kennis, om zodoende te beredeneren welke vervolgstappen je moet nemen in je handelen (Jüngen, 2007)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je met klinisch redeneren?
A
Methode om informatie te ordenen
B
Methode om informatie te verzamelen voor verpleegplan.
C
Methode om gezondheidstoestand te observeren
D
Methode om zorg- situatie te analyseren en acties in te zetten

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Klinisch redeneren 
Het begrijpen en verwoorden wat je ziet bij je cliënt of in een situatie. 

Het helpt je de situatie te overzien en op de juiste manier te interpreteren. 
Wanneer je dat doet, kun je de juiste  interventies uitvoeren en begrijpen. Klinisch redeneren kun je echter niet zonder een goede basiskennis. Dit doe je op tijdens je opleiding én daarna uit werkervaring. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uit hoeveel stappen bestaat het proces van klinisch redeneren
A
5
B
4
C
6
D
7

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

6 stappen klinisch redeneren
  1. Oriëntatie op de situatie
  2. Klinische probleemstelling
  3. Aanvullend onderzoek
  4. Klinisch beleid
  5. Klinisch verloop
  6. Evaluatie






Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je nodig om klinisch te kunnen beredeneren?

Slide 9 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Om klinisch te kunnen beredeneren heb je nodig:

  1. Kennis van anatomie & fysiologie
  2. Kennis van pathologie
  3. Kennis van medicijnen
  4. Werkervaring
  5. Analytisch vermogen
  6. Kritisch denken

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je concreet bij klinisch redeneren?

Slide 12 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je:
1. Monitoren zorgvrager
2. Risico inschatten
3. Bepalen of interventie nodig is
4. Bepalen of extra monitoring nodig is
5. Monitoren effect van de interventie
Terug naar 1!
Dus een continue proces!

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort niet bij de kenmerken van het verpleegproces?
A
systematisch
B
differentiatiedoel
C
bewust
D
doelgericht

Slide 14 - Quizvraag


Doelgericht
    (wat wil ik bereiken?)
Doelmatig (efficiënt)
    (bereik ik mijn doel?)
Doeltreffend (effectief)
     (bereik ik mijn doel op de juiste manier?)
Bewust
Systematisch
Procesmatig
     (in welke fase bevind ik mij?)

Stap 1 Oriënteren op de situatie

  • De situatie in kaart brengen
  • De zorgvrager observeren
  • Indien mogelijk; vragen stellen aan de zorgvrager om een beter beeld te krijgen. 
  • Vitale functies in kaart brengen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent voor jou het
Niet-pluisgevoel ?

Slide 16 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Niet pluisgevoel
Is onderbuikgevoel of intuïtie

Wat te doen:
  • niet-pluisgevoelens om te zetten in concrete informatie
  • je waarnemingen goed registreren
  • meet je altijd de vitale functies (lichaamstemperatuur, hartslag, bloeddruk, ademhaling en saturatie)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke factor hoort niet bij de uitwerking 2: klinische probleemstelling
A
Somatische factoren
B
Reductie factoren
C
Psychische factoren
D
Functionele factoren

Slide 18 - Quizvraag

Reductie factoren moet zijn sociale factoren
Stap 2 Klinisch probleemstelling

Informatie die je wilt weten is:
  • Wat is er aan de hand met het lichaam?
  • Wat is de psychosociale situatie van de zorgvrager? (Signalen en klachten, cognitie, emoties, gedrag, sociaal systeem)
  • Welke gevolgen heeft de situatie voor de activiteiten van het dagelijks leven?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zet je in bij stap 3?

Slide 20 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Stap 3 Aanvullend onderzoek

Informatie die je wilt weten is:
Is er aanvullend onderzoek nodig? (laboratoriumonderzoek)
Wat zijn de verwachtingen van het onderzoek?
Voorbeelden zijn:
  • bloedonderzoek
  • lichamelijk onderzoek
  • röntgenonderzoek, CT- of MRI-scan


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke informatie wil je weten bij klinisch beleid (stap 4)

Slide 22 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Stap 4 Klinisch beleid

Informatie die je wilt weten is:
  • Welke interventies moeten worden gestart
  • Wat zijn de prioriteiten? (eerst levensreddend handelen)
  • Hoe worden de lichaamsfuncties bewaakt?
  • Welke disciplines moet je inschakelen?
  • Hoe wordt de zorgvrager ingelicht en begeleid? (Voorlichting, educatie, instructie, informatievoorziening)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk observatie methode is onjuist?
A
vrije observatie = subjectief waarneembare gedrag
B
gestructureerde observatie = gedrag in getallen uitgedrukt
C
contextuele observatie = observeer je de omgeving
D
intervalobservatie = gedrag op wisselende tijden

Slide 24 - Quizvraag

subjectief moet zijn objectief waarneembaar gedrag
Stap 5 Klinisch verloop

  • Hoe ziet het klinische verloop eruit

  • Heeft het beleid het gewenste effect

  • Wat verwacht je op kort en langer termijn?
      - Gewenste situatie
      - Ongewenste situatie

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 6 Welke stappen neem je?

Slide 26 - Woordweb

Stap 6 Evaluatie
Informatie die je wilt weten is:
Hoe staat het met de veiligheid van de zorgvrager? (Ontbreken van toegebrachte schade door professioneel handelen).
Hoe is de kwaliteit van de zorg?
Zijn er eventuele ethische dilemma’s?
Wat heb je geleerd ten aanzien van je beroepsrol en je competenties?
Welke zorgactiviteit leek veel effect te hebben?
Wat kan er nog beter?
Wat is daarvoor nodig?
Hoe zou ik dit de volgende keer doen?

Stap 6 Evaluatie
  • Afstand nemen van de situatie
  • Evalueren
  • Reflecteren

(patiënt veiligheid, beroepshouding, ethisch dilemma, etc.) 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke fase pas je 'SOAP' toe?
A
Fase 1 : oriëntatie situatie
B
Fase 3: aanvullende observaties/onderzoek
C
Fase 4: verpleegkundig beleid vaststellen
D
Fase 5: verloop monitoren

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet een verzorgende bij stap 3 van klinisch redeneren?
A
Gaat in gesprek met de zorgvrager en bespreekt de situatie.
B
Overlegt met de arts en draagt over met de SBAR
C
Bepaald welke aanvullend onderzoek nodig is.
D
Maakt gebruik van een checklist

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Klinisch redeneren komt alleen in ziekenhuizen voor
A
Ja
B
Nee
C
Weet ik niet

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Om klinisch te kunnen redeneren moet je kennis hebben van de ziektebeelden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem hulpmiddelen
die je kunt gebruiken bij klinisch redeneren?

Slide 32 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Hulpmiddelen bij klinisch redeneren/klinische blik
  • PES
  • SBARRE
  • ABCDE-methode (EWS)
  • FAST - methode 
  • EMV 
  • AMVIL-methode

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat de PES voor?
A
Probleem, ideologie en symptoom
B
PES is een synthetische vezel of beter bekend als polyester
C
Probleem, ethiologie en signalen
D
Probleem, ethiologie en situatie

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Video

Deze slide heeft geen instructies

SBAR
S Wat is de situatie?
B Wat is de behandeling (background)?
A Wat is jouw analyse van de situatie?
R Wat wil je dat er gebeurt (respons)?
R Repeteer (herhaal) wat de ander zegt

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SBAR - Wat is de situatie?

Slide 37 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

SBAR: Situatie
Stel jezelf voor:
  • naam, functie, organisatie
  • sinds kort / lang bij patiënt betrokken
Noem de naam van de cliënt, geboortedatum en locatie
Andere betrokkenen
Reden van urgentie van het contact

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SBAR - Bijkomende situatie (background)

Slide 39 - Woordweb



allergieën

SBAR: Background
Noem de medische achtergrond
  • ziektebeeld
  • medicatie
  • vitale functies die je hebt gemeten
Noem overige klinische relevante informatie
  • recente onderzoeken / behandelingen
  • laboratoriumuitslagen

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SBAR - Analyse

Slide 41 - Woordweb



allergieën

SBAR: Analyse
Ik denk dat het probleem het volgende is ….
De patiënt gaat achteruit / is instabel door …..
Ik ben bezorgd over een of meer van de volgende dimensies:
  • lichamelijk: pijn/vermoeidheid/misselijkheid/braken/benauwdheid …
  • psychisch: angst/verwardheid/sufheid ....
  • sociaal: naasten vragen om … / hebben de volgende problemen
  • zingeving: patiënt maakt zich zorgen over …..
Vermeld wat je reeds hebt gedaan qua interventies (wel / geen medicatie)

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SBAR - Respons


Slide 43 - Woordweb



allergieën

SBAR: Respons

Geef duidelijk aan wat je concreet van de ander verwacht
Wat moet er volgens jou gebeuren?
  • medicatie (wel / niet)
  • consult arts
  • specialistisch team
  • ambulance
Vraag – of stel voor – wat je alvast kunt doen

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SBAR - Repeteer


Slide 45 - Woordweb



allergieën

SBAR: Repeteer

Herhaal de gemaakte afspraken

Laat de ander de gemaakte afspraken bevestigen

Noteer de afspraken

Spreek af wie, wanneer weer contact opneemt


Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ABCDE-methode (EWS)
A = Airway (luchtweg)
B = Breathing (ademhaling) 
C = Circulation (circulatie)
D = Disabilities (bewustzijn)
E = Environment and evaluation (omgevingsfactoren)

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Client Slikke:

- Pols van 120
- Tensie 170/50
- Temp 38,2
- Ademhaling 15
- Suf, wel
   aanspreekbaar

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de EWS van dhr. Slikke?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke aandachtspunten zijn juist bij de onderdelen van de ABCDE-methode
A
A: Airway - frequentie B: Breathing - ademinspanning
B
C: Circulation - pulsatie D: Disability - bloeddruk
C
E: Exposure: lichaamstemp. C: Circulation - hartfrequentie
D
A: Airway - diepte B: Breathing - ademinspanning

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

FAST
Mond-spraak-arm-beroertealarm

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer spreken we bij de EMV-score
van comateuze toestand?
A
Bij een score onder de 6
B
Bij een score tussen de 2 tot 8
C
Bij een score onder de 8
D
Bij een score boven de 8

Slide 53 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

EMV score
Bij een score van 15
punten is de 
persoon geheel bij 
bewustzijn. 
Bij een score onder 
de 8 is er sprake van
coma.

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

AMVIL-methode
score staat voor?
A
Allergie - Medicatie -Voorgeschiedenis - Incident - Laatste voeding
B
Allergie - Medicatie -Voorgeschiedenis - Incident - Laatste medicatie
C
Allergie - Medicatie -Voorgeschiedenis - Inhalatie - Laatste medicatie
D
Allergie - Medicatie -Voorgeschiedenis - Inhalatie - Laatste voeding

Slide 55 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

AMVIL-methode

Slide 56 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de 4 domeinen van de zorgleefplan?



Slide 57 - Woordweb



allergieën

Wat wordt er in het SCEGS-model bedoelt met cognitie

A
Wat denkt de zorgvrager over de klachten
B
Wat fantaseert de zorgvrager over de klachten
C
Wat waant de zorgvrager over de klachten
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 58 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4 domeinen zorgleefplan

  • Domein woon- en leefomstandigheden
  • Domein participatie meedoen
  • Domein Mentaal welbevinden en autonomie
  • Domein Lichamelijk welbevinden


Slide 59 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort bij het domein Lichamelijk welbevinden


A
ideeën over gezondheid en ziekte
B
gerichtheid op overtuiging
C
stemming (gemoedstoestand)
D
eigen identiteit en levensinvulling

Slide 60 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DANK VOOR DE AANDACHT

Slide 61 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies