hoofdstuk 2 werkboek horeca

Horeca theorie 
gewicht, inhoud, kookgerei....
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Horeca theoriePraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Horeca theorie 
gewicht, inhoud, kookgerei....

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gewicht:
Waar denk je dan aan?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Doelen
Na deze les weet ik:

- wat gewicht is
- hoe ik gewicht kan meten
- hoe ik gewichten kan vergelijken
- welke keukenmaterialen ik waarvoor gebruik
 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn maten waarmee je gewicht meet?
A
millimeter, meter en kilometer
B
milliliter, centiliter, liter
C
milligram, gram en kilogram

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk gewicht zal bij welk product passen?
45 gram
400 gram
1 kilogram

Slide 5 - Sleepvraag

Nodig: klein zakje chips, 1 pak suiker, 1 pak rijst

Laat de antwoorden door de leerlingen controleren door ze op de verpakking het juiste antwoord te laten zoeken.

Laat ze de producten met bijbehorend gewicht daarna van licht naar zwaar zetten.
Wegen en afmeten

Wanneer meten we in: 
     - milligram?
     - gram?
     - kilogram?

En wanneer in liter, deciliter en milliliter?

Slide 6 - Tekstslide

nodig: 1 pak suiker, plakbandrolhouder of ander zwaar voorwerp, balans, analoge keukenweegschaal, digitale keukenweegschaal, digitale personenweegschaal

Zet een plakbandroller op tafel en vraag of ze weten wat het weegt. Misschien zullen leerlingen gaan schatten, benoem dan het woord 'schatten'.
Vraag aan de leerlingen hoe ze te weten kunnen komen wat het precies weegt.
Wegen maar
3 aardappelen
1 chromebook
3 pennen
1 schaal
Schrijf alles op en tel het bij elkaar op.

Slide 7 - Tekstslide

Zet de verschillende weeginstrumenten op een tafel vooraan en vraag de leerlingen wat er op tafel staat. Laat de instrumenten benoemen en vraag de leerlingen iets te vertellen over elk instrument.
Zet de plakbandroller op de balans en vraag de leerlingen of ze nu weten wat de plakbandroller weegt. Laat ze vertellen waarom dat niet handig is en wat er ontbreekt aan een balans om goed te wegen (een meetwijzer, gewichtjes). Wat kan de balans ons nu wel vertellen? Richt op het pak suiker, op het kilo gewicht:
Is de plakbandroller zwaarder of lichter dan een kilo?
afmeten maar
meet 350 ml water af, doe er 75 ml bij.

Haal er twee eetlepels uit

Doe er 1 soeplepel bij

Hoeveel ml heb je dan?

Slide 8 - Tekstslide

Zet de plakbandroller op de personenweegschaal. Vraag de leerlingen wat ze op het schermpje lezen en of dat precies het gewicht meet.
Vraag de leerlingen of zij kunnen bedenken wat handig is om met een balans of personenweegschaal te wegen.
Maak dat visueel op het whiteboard.
Richt uiteindelijk op de keukenweegschaal en laat de analoge en digitale keukenweegschaal uitproberen. Vraag naar de verschillen en de overeenkomsten en naar de nauwkeurigheid.

Welke weegschaal is het beste voor deze opdracht?
Aan de slag
Hoeveel gram zit er in een kilogram? Bekijk het schema hiernaast!

Hoofdstuk 2, in de keuken
opdracht 5.01 blz 34


Slide 9 - Tekstslide

Maak voorafgaand aan het maken van de opdrachten op het whiteboard duidelijk dat er 1000 gram in 1 kilogram past.


Vervolg
Heb je wel eens van de 
pond en de ons gehoord?
Ook dat zijn maten om gewicht te wegen. Ze worden nog vaak gebruikt op de markt of bij bijvoorbeeld de slager.

Doen:
Bekijk het filmpje op de volgende pagina en maak vervolgens klassikaal de quiz waarop je kunt doorklikken.

Slide 10 - Tekstslide

Bekijk met de leerlingen eerst het filmpje (liedje) en bespreek daarna kort met ze wat een pond en ons zijn.

Benoem dus ook dat een pond 500 gram is (en 2x in een kilogram past) en een ons 100 gram is (en 10x in een kilogram past). Maak dit ook inzichtelijk door het op het whiteboard te schrijven.

Vervolgens maak je klassikaal de quiz waarop je na het filmpje kan doorklikken.

Slide 11 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Materiaalkennis
Keukengerei

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is keukengerei?
Alle voorwerpen/materialen die je in de keuken gebruikt om gerechten klaar te maken. 

Voorbeelden zijn; maatbeker, koksmes, steelpan en  vergiet. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk keukengerei
ken jij al?

Slide 14 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Basismaterialen
Eetlepel                    Snijplank                  Kookpan, steelpan 
Koffielepel                Weegschaal             Braadpan
Theelepel                 Maatbeker                Koekenpan
Schilmes/officemes  Beslagkom  
Dunschiller               Vergiet                          
Pollepel                    Kookwekker                    
Garde                       Pannenlikker

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Snijplanken
Rood: rauw vlees
Blauw: rauwe vis, schaal- & schelpdieren
Wit: brood en kaas 
Bruin: gebraden vlees en worst
Groen: groente en fruit
Geel: rauw gevolgelte (kip, kalkoen en duif)
Paars: glutenvrije producten

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke producten mag je op de witte snijplank snijden?

A
Champignon
B
Kaas
C
Ui
D
Brood

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stokbrood
Gebraden verse worst
Vlees (rauw)
Rauwe biefstuk

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prei
Vis
Rauwe Kip
Zalm
Kip
filet

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kookpannen
De kookpan gebruik je voor het koken van bijvoorbeeld groenten, aardappelen, pasta, rijst en noedels. Ook kun je in een (grote) kookpan soep bereiden. Het is handig om kookpannen in meerdere formaten te hebben. 
  
Een steelpan is vaak wat kleiner dan een gewone kookpan en heeft een steel. De steelpan is geschikt voor het opwarmen van sauzen, melk en het koken van eieren. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koekenpan
De koekenpan gebruik je uiteraard om mee te bakken. 
Vis, vlees, aardappels, pannenkoeken, een eitje, spekjes of het roosteren van pijnboompitten, alles kan erin. 

Bakken is het bereiden van bijv. vlees op hoog vuur, in korte tijd en zonder deksle te gebruiken.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Braadpan
In een braadpan kun je een stuk vlees braden. 

Braden betekent op laag vuur langzaam laten garen, vaak met de deksel op de pan.

Braadpannen hebben vaak een dikkere bodem zodat je gerechten uren op een laag vuur kan laten sudderen. Zo trekken de smaken van de verschillende ingrediënten langzaam in elkaar en dat proef je. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wok
Een wok wordt veel gebruikt in de Aziatische keuken ( Landen als China en Japan)
Je maakt er gerechten in zoals Nasi of bami.
De wok gebruik je ook om de vulling van een loempia te bereiden.
Wokken is een bereiding, waarbij je vlees, vis en/of groenten op hoog vuur snel gaart. 
Het vlees of de vis schroeit snel dicht en behoudt daardoor de smaak en sappen. De  groenten blijven knapperig, kleurrijk en behouden hun vitaminen. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke pan bak je een ei met spek?
A
Koekenpan
B
Steelpan
C
Wok
D
Braadpan

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak de opdrachten in je werkboek 
blz 34 tot en met 40

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naar de keuken! Verzamel alles wat je hieronder ziet staan en meer..... 
Eetlepel                    Snijplank                  Kookpan, steelpan 
Koffielepel                Weegschaal             Braadpan
Theelepel                 Maatbeker                Koekenpan
Schilmes/officemes  Beslagkom  
Dunschiller               Vergiet                          
Pollepel                    Kookwekker                    
Garde                       Pannenlikker

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies