3.7 Onderwerp en lijdend voorwerp

Onderwerp en lijdend voorwerp
Nederlands 3.7 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Onderwerp en lijdend voorwerp
Nederlands 3.7 

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00
Lezen.....
SSSTT!

Slide 2 - Tekstslide

Stappen bij zinsontleden
1. Zoek de persoonsvorm (PV).
Dit doe je door de tijdproef te gebruiken. Je kunt evt. controleren door de zin vragend te maken of enkelvoud-meervoud te wisselen. Zet de PV tussen zinsdeelstrepen en zet een streepje onder de PV.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin:

"De persoonsvorm is altijd een werkwoord."
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 4 - Quizvraag

"Ik wil weten of hij dat belooft."

Wat is de persoonsvorm/ wat zijn de persoonsvormen in deze zin?

A
wil
B
wil, belooft
C
belooft
D
wil, weten

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

"Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?"
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 6 - Quizvraag

"De persoonsvorm is altijd een werkwoord."

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een WG?
A
de pv
B
alle andere ww in de zin
C
de pv + alle andere ww in de zin

Slide 8 - Quizvraag

Stappen bij zinsontleden
1. Zoek de persoonsvorm (PV).
2. Zoek het werkwoordelijk gezegde (WG).
Dit zijn alle andere werkwoorden in de zin. Zet de WG tussen zinsdeelstrepen en WG onder alle werkwoorden, dus ook de PV.



Slide 9 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?(wg)
"Ik ben naar de winkel gegaan."
Wat is het wg?
A
ben gegaan
B
ben
C
gegaan
D
Ik

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Link

Stappen bij zinsontleden
1. Zoek de persoonsvorm (PV).
2. Zoek het werkwoordelijk gezegde (WG).
3. Zoek het onderwerp (O) in de zin.
Stel de vraag: Wie of wat + de PV? Zet een O onder het onderwerp van de zin.

 


Slide 12 - Tekstslide

Onderwerp zoeken.
(wie of wat geeft)
"Ik geef een cadeau."
A
Ik
B
geef
C
een cadeau
D
cadeau

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

"Marina legt het onderwerp uit."
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Video

Stappen bij zinsontleden
1. Zoek de persoonsvorm (PV). 
2. Zoek het werkwoordelijk gezegde (WG).
3. Zoek het onderwerp (O) in de zin.
4. Zoek het lijdend voorwerp in de zin.
Stel de vraag: wie of wat + PV en O? Zet LV onder het lijdend voorwerp.
 


Slide 16 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

"Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden."
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

"Ik kan nu het lijdend voorwerp uit een zin halen."
A
Ik
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
een zin

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

"Jij kan het lijdend voorwerp in die zin vinden."

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 19 - Quizvraag

  Weektaak week 12
Par. 3.7 opdrachten 1 t/m 12 blz. 170 - 176
Ben je klaar: plusopdrachten 1.9 1 t/m 11


LET OP:
Volgende week SO Grammatica 
H1.7, H2.7 en H3.7

Slide 20 - Tekstslide

Stappen bij zinsontleden
1. Zoek de persoonsvorm (PV). 
Dit doe je door de tijdproef te gebruiken. Je kunt evt. controleren door de zin vragend te maken of enkelvoud-meervoud te wisselen. Zet de PV tussen zinsdeelstrepen en zet een streepje onder de PV.
2. Zoek het werkwoordelijk gezegde (WG).
Dit zijn alle andere werkwoorden in de zin. Zet de WG tussen zinsdeelstrepen en WG onder alle werkwoorden, dus ook de PV.
3. Zoek het onderwerp (O) in de zin.
Stel de vraag: Wie of wat + de PV? Zet een O onder het onderwerp van de zin.
4. Zoek het lijdend voorwerp in de zin.
Stel de vraag: wie of wat + PV en O? Zet LV onder het lijdend voorwerp.
 


Slide 21 - Tekstslide