NuNederlands3f lezen 1.3-1.4-1.5-1.6

NuNederlands 3f 
Kinderboeken beoordelen
1.2 Tekstdoel en hoofdgedachte
1.3 betrouwbaarheid tekst

Boek mee?
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

NuNederlands 3f 
Kinderboeken beoordelen
1.2 Tekstdoel en hoofdgedachte
1.3 betrouwbaarheid tekst

Boek mee?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de hoofdgedachte?
Wat is de hoofdgedachte?
A
Man vindt vogelspin in fruit,.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op Tiktok zie je een filmpje waarin een man vertelt dat de overheid in China mensen kan afluisteren door Airpods te dragen. De man heeft een miljoen volgers op Tiktok.
Is deze informatie betrouwbaar?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Facebook, Insta, Snap, TikTok en andere social media zijn best betrouwbaar.
A
Goed
B
Fout
C
Afhankelijk van het kanaal

Slide 4 - Quizvraag

Facebook creëert een filterbubble. Als je bepaalde foto’s, bepaalde media of bepaalde artikels leuk vindt, krijg je alleen maar meer van hetzelfde. We bevestigen dus voortdurend ons eigen grote gelijk.
Wanneer is een 'kanaal' betrouwbaar. Waar moet het aan voldoen?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
gedachte uit je hoofd
B
samenvatting van een tekst in één zin
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

betrouwbaarheid van een tekst
1 Staat de bron goed bekend?
2 Is de maker van de tekst bekend en is bekend of deze een deskundige op zijn vakgebied is?
3 Klopt de informatie nog of is deze verouderd? Let op de publicatiedatum!
4 Ziet de tekst er professioneel uit? kwaliteit van lay-out, beeld, taalgebruik, wel/niet werkende hyperlinks, enzovoort.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is een tekst bruikbaar?
 Let dan vooral op het doel van de tekst.
Een betogende tekst met veel argumenten kan heel geschikt zijn om een mening over een onderwerp te vormen. Wees he bewust dat je waarschijnlijk maar één kant van de zaak ziet.

Een activerende tekst  kan je belangrijke informatie geven als je je er maar bewust van bent, dat de informatie eenzijdig kan zijn.
Als je objectieve informatie zoekt, kijk dan altijd goed of de feiten in de tekst controleerbaar zijn en of de maker bijvoorbeeld geen commerciële of politieke belangen heeft.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.5 feiten, meningen, argumenten en drogreden
Feiten zijn waar of niet waar. Een feit kun je controleren

Bij meningen gaat het niet om de vraag of ze waar of onwaar zijn, je kunt het ermee eens of oneens zijn. 
Argumenten worden gebruikt om te overtuigen, een standpunt te onderbouwen. 

Standpunt en argumenten vormen samen een redenering
Soms worden drogredenen gebruikt. Dat zijn redeneringen of argumenten die juist lijken, maar dat niet zijn. Om te bepalen hoe sterk een redenering is, is het belangrijk om het verschil tussen argumenten en drogredenen te herkennen.


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

indeling tekst

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inleiding


-Inleiding: Trek de aandacht en noem onderwerp
In de inleiding van een tekst wordt verteld waar de tekst over zal gaan. Dat kan bijvoorbeeld met een anekdote (leuk, kort verhaaltje) of een voorbeeld. Soms wordt ook al aangegeven hoe de tekst is opgebouwd.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kern / middenstuk

1 of meerdere alinea's worden het onderwerp behandeld. Per alinea een deelonderwerp
Soms worden die deelonderwerpen aangegeven met tussenkoppen/titels of laat de maker ze in beeld (bv foto)
zien.


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slot

Het slot van een tekst kan bijvoorbeeld bestaan uit:
de laatste beschrijving van een deel van het onderwerp.
een verwijzing naar het voorbeeld of de anekdote uit het begin van de tekst. 
een samenvatting of conclusie dus.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oriëntatie op sociaal domein opdracht 6

Waarom ben jij de perfecte pedagogisch medewerker/onderwijsassistent/gespecialiseerd pedagogisch medewerker?
Bij deze opdracht beschrijf jij op leuke, bijzondere, ludieke, spannende of gewoon gewone wijze waarom jij hebt gekozen voor deze opleiding en waarom jij en jouw karakter past bij deze opleiding.

Dit betreft een individuele opdracht, jullie leveren het verslag straks één keer in en in dat verslag staat deze opdracht dus meerdere keer. In deze opdracht ga jij je mentor overtuigen waarom jij past bij deze opleiding. Omschrijf jezelf op een leuke, bijzondere, ludieke, spannende of op gewone wijze en geef met voorbeelden of foto’s aan waarom jij past bij dit beroep. 




Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oriëntatie op sociaal domein opdracht 6
Je beschrijft minimaal het volgende:
- Wie ben je?
- Waarom heb je gekozen voor deze opleiding?
- Wat is jouw connectie met de doelgroep (0-18 jaar)?
- Welke karaktereigenschappen helpen jou straks tijdens je stages?
- Wat zou je graag willen gaan doen als je je diploma hebt?
- Wat zou jou droomstage zijn en welke taken zou je daar graag willen uitoefenen?
- Een foto van jezelf is verplicht

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

drogreden
A
overeenkomst tussen bijvoorbeeld twee meningen of standpunten
B
een beschuldigende opmerking
C
een redenering die aannemelijk lijkt, maar niet klopt
D
uitdrukkelijk, nadrukkelijk, expliciet

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het argument waar of niet waar?

We moeten ook via internet onze producten gaan verkopen. Er wordt steeds meer gekocht via internet.
A
geldig argument
B
drogreden

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het argument waar of niet waar?

Ik vind Mieke niet aardig, omdat ik haar niet mag.
A
geldig argument
B
drogreden

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het argument waar of niet waar?

Jij weet helemaal niks over gezond en gevarieerd eten, want je bent zelf veel te zwaar!
A
geldig argument
B
drogreden

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Waarom doen vrouwen opeens zo moeilijk over het gebruik van de achternaam van hun man? Vroeger hadden vrouwen hier toch ook geen probleem mee?

Waarom is hier sprake van een drogreden?
A
Er wordt van uitgegaan dat alles wat vroeger goed was nu ook wel goed zal zijn.
B
Er wordt van uitgegaan dat er geen argumenten nodig zijn om het standpunt te onderbouwen.
C
Er wordt van uitgegaan dat vrouwen ten onrechte moeilijk doen over hun achternaam.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak 1. 4 + 1.5

Klaar? Dan ga je lezen in je boek
of
maak je de extra opdrachten

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.6 aantekeningen maken
In bepaalde gevallen is het belangrijk om informatie uit een tekst vast te leggen.
Bijvoorbeeld wanneer je de hoofdzaken van een (studie)tekst moet onthouden.

Je maakt  aantekeningen en vat daarin de informatie samen. Welke dingen je opschrijft, hangt af van je doel: waar moet je je aantekeningen voor gebruiken of wat moet je precies weten of onthouden?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat schrijf je allemaal op, als je aantekeningen maakt.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

aantekeningen 
Schrijf alleen de hoofdzaken op. Let daarbij extra goed:

Het begin. Vaak worden de deelonderwerpen.
(signaal)woorden die een belangrijk punt aankondigen. Bijvoorbeeld: ‘het gevolg van X is...’, ‘er zijn drie redenen waarom ….’, ‘dit werd gedaan met de bedoeling om …’
Zaken die extra benadrukt of herhaald worden. Die zijn waarschijnlijk belangrijk.
Het eind Vaak worden de belangrijkste punten nog eens samengevat en/of een conclusie getrokken.
Er zijn allerlei  manieren om aantekeningen te maken. Steekwoorden, pijlen, dots en zelfs tekeningetjes. Ook de keuze van de lay-out is van belang: nummers en tussenkopjes, schema’s of bijvoorbeeld een mindmap. 
Welke werkt voor jou het beste?




Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Periode 2
-Altijd een leesboek mee (iedere les minimaal 15 minuten lezen)
- Lessen NuNederlands (schrijven en taalverzorging)
- In groepjes taalspelletje voor de basisschool/naschoolse opvang voorbereiden

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie maakt de meeste woorden
  • Schrijf een lang woord op het bord, bijvoorbeeld: knabbelnootjes.
  • Wie maakt de meeste woorden uit dit ene woord? of wie maakt het langste nieuwe woord
  • Je mag alleen de letters gebruiken die in het woord zitten
  • Zet een wekker of roep na vijf minuten: stop! Laat de woorden voorlezen. 
  • Eventueel kun je met een puntentelling werken: hoe langer de woorden, hoe meer punten.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies