LessonUp-les uitdrukkingen en woorden

Woordenschat
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Hij wil zijn hart luchten.
A
Hij wist niet hoe hij moest reageren.
B
Hij zit constant te praten.
C
Hij wil iets belangrijks vertellen.
D
Hij vindt het heel eenvoudig.

Slide 2 - Quizvraag

Hij vindt het een fluitje van een cent
A
Hij heeft het verhaal verzonnen.
B
Hij vindt het heel eenvoudig.
C
Hij wil iets belangrijks bespreken.
D
Hij zit constant te praten.

Slide 3 - Quizvraag

Hij stond met de mond vol tanden
A
Hij wil iets belangrijks bespreken.
B
Hij zit constant te praten.
C
Hij wist niet hoe hij moest reageren
D
Hij vindt het heel eenvoudig

Slide 4 - Quizvraag

Jos springt uit zijn vel
A
Hij moet erg lachen
B
Hij word verschrikkelijk boos

Slide 5 - Quizvraag

De trainer was in de wolken
A
Hij was erg boos.
B
Hij was erg blij

Slide 6 - Quizvraag

Ik zit in de put
A
Ik heb zwemles
B
Ik maak me zorgen

Slide 7 - Quizvraag

Hij heeft het uit zijn duim gezogen
A
Hij is erg blij
B
Hij maakt zich zorgen
C
Hij heeft het verzonnen
D
Hij wil iets belangrijks bespreken

Slide 8 - Quizvraag

Hij praat aan de lopende band
A
Hij praat de hele tijd
B
Hij is erg blij
C
Hij weet niet hoe hij moet reageren
D
Hij vindt het heel belangrijk

Slide 9 - Quizvraag

Bondig betekent
A
langdurig
B
kort en samenvattend
C
duur

Slide 10 - Quizvraag

Prijzig betekent
A
Kort en bondig
B
duur
C
goedkoop
D
prijzen op plakken

Slide 11 - Quizvraag

verticaal betekent
A
van links naar rechts
B
van boven naar beneden

Slide 12 - Quizvraag

Bijtijds betekent
A
optijd
B
bij de tijd zijn met de mode
C
te laat komen

Slide 13 - Quizvraag

correct betekent
A
gevaar lopen
B
veel fouten maken
C
goed
D
verkeerd

Slide 14 - Quizvraag

tegenstelling van risico nemen betekent
A
Gevaar lopen
B
zorgen voor veiligheid

Slide 15 - Quizvraag

We eten vandaag IN DE OPENLUCHT
Wat betekent dit?

Slide 16 - Open vraag

Hij gedroeg zich MERKWAARDIG
Wat betekent dit?

Slide 17 - Open vraag

Wat betekent:
Je amuseren
A
je vervelen
B
je verstoppen
C
je vermaken

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent
emoties
A
gedachten
B
gevoelens

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent
Talloze
A
Heel erg veel
B
heel erg weinig
C
precies genoeg

Slide 20 - Quizvraag

Wat jij zegt gaat het ene oor in en het andere oor uit.
Betekent:

Slide 21 - Open vraag

Dit is ongetwijfeld de mooiste film!
A
Dit is absoluut de mooiste film!
B
Dit is misschien de mooiste film
C
Ik denk dat dit de mooiste film is

Slide 22 - Quizvraag

De relatie is niet goed
A
De maaltijd is niet goed
B
De verhouding is niet goed
C
De samenstelling is niet goed

Slide 23 - Quizvraag

Als je je gedrag niet verander, ben je nog niet jarig!
A
Dan gebeurt het niet
B
Dan heb je grote problemen

Slide 24 - Quizvraag

Ik heb een appeltje voor de dorst gespaard
A
Ik heb altijd appelsap mee naar school
B
Ik heb geld gespaard, zodat ik later nog iets heb
C
Als ik dorst heb eet ik appels

Slide 25 - Quizvraag

Oei! Hij kroop door het oog van de naald!
A
Dit kan vaker!
B
Hij repareert zijn broek
C
Dit ging maar net goed!

Slide 26 - Quizvraag

Te laat! Je hebt de hond in de pot!
A
Te laat! Je moet je voeten nog vegen
B
Te laat! Het eten is op
C
Te laat! Je moet gaan slapen

Slide 27 - Quizvraag