1: Staat er een voorzetsel (of werkwoord) in de zin die de naamval bepalen? --> Ja = kijk bij persoonlijk voornaamwoorden in deze naamval in het schema.
--> Nee = Stap 2
2. Ontleed de zin en achterhaal welk in zinsdeel het persoonlijk
voornaamwoord staat.
--> onderwerp = 1e nv (wie/wat + gezegde)
--> lijdend voorwerp = 4e nv (wie/wat + gezegde + onderwerp)
--> meewerkend voorwerp = 3e nv (aan wie + gezegde + onderwerp + lijd. voorw.)
3. Kijk bij persoonlijk voornaamwoorden in deze naamval in het schema.