Les 07 - Oefenen met teksten

Leesvaardigheid
Voorbereiding op de eindtoets
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid
Voorbereiding op de eindtoets

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- hoe je het lezen van een zakelijke tekst aanpakt; 
- hoe je te werk gaat met het beantwoorden van vragen bij een zakelijke tekst. 

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
We kijken samen naar opdracht 2 en 4 van woordenschat hoofdstuk 6 op pagina 246 en 248. 

Slide 3 - Tekstslide

Eindtoets
De eindtoets gaat over de onderdelen lezen en woordenschat van hoofdstuk 4 tot en met 6. Bij het onderdeel woordenschat van hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 is het de bedoeling dat je de uitdrukkingen met woordparen en collocaties inclusief de betekenissen kent. 

We verdiepen ons nu in het onderdeel leesvaardigheid. 

Slide 4 - Tekstslide

Leesstrategieën 
Als we een tekst voor het eerst onder ogen krijgen, gaan we op zoek naar het onderwerp en de hoofdgedachte van de tekst. Dit doen we door te kijken naar de titel, eerste alinea en de laatste alinea. Zo kunnen we een voorspelling doen over onderwerp en hoofdgedachte. 

Daarna gaan we de tekst intensief lezen: we onderstrepen de kernzin van de alinea, markeren signaalwoorden en bekijken met welke tekstverbanden we te maken hebben. Ook zetten we functiewoorden in de kantlijn. Zo verdelen we de tekst in deelonderwerpen en zien we hoe tekstgedeelten zich tot elkaar verhouden. 

Slide 5 - Tekstslide

Schrijfdoelen
De schrijver heeft bij het schrijven van een tekst altijd een bepaald doel voor ogen. Dit noem je het schrijfdoel of het tekstdoel. We onderscheiden verschillende schrijfdoelen: 

- Informeren: de schrijver wil de lezer wijzer maken door uit te leggen hoe iets in elkaar zit. 
- Overtuigen: de schrijver wil dat de lezer het na het leven van de tekst met hem eens is. 
- Activeren: de schrijver wil dat de lezer het na het lezen van de tekst met hem eens is en daar een handeling aan koppelt. 
- Opiniëren: de schrijver wil de lezer de verschillende kanten van een onderwerp laten zien en de lezer zo handvatten aandragen om een eigen mening te kunnen vormen. 
- Amuseren: de schrijver wil vooral dat de lezer een goed gevoel overhoudt aan het lezen van de tekst. 

Slide 6 - Tekstslide

Indeling van een tekst
In principe is elke zakelijke tekst in drie delen onder te verdelen: 

Inleiding: hierin trekt de schrijver de aandacht en introduceert hij het onderwerp van de tekst. 

Kern of middenstuk: in dit tekstgedeelte geeft de schrijver de belangrijkste informatie over het onderwerp. 

Slot: hier komt de schrijver vaak tot een afronding. Dit kan zijn door een conclusie te trekken; een samenvatting te geven; een afweging te maken; een advies of toekomstverwachting te formuleren. In het slot komt nooit nieuwe informatie naar voren. 

Slide 7 - Tekstslide

Vaste tekststructuren
Om te bepalen waar de inleiding eindigt; de kern begint en eindigt; en waar het slot begint, houden we rekening met de vaste tekststructuren uit lezen hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2. 

Verleden-heden(-toekomst)structuur
Aspectenstructuur
Probleem-oplossingstructuur
Voor- en nadelenstructuur
Verklaringsstructuur
Vraag- antwoordstructuur
Argumentatiestructuur


Slide 8 - Tekstslide

Deelonderwerpen en functiewoorden
In het middenstuk is het vaak zo dat bepaalde alinea’s bij elkaar horen en samen een deelonderwerp beslaan. Vaak wordt in teksten gevraagd tussenkopjes te plaatsen. 

Hoe gaan we te werk?
We onderstrepen van elke alinea de kernzin. 
We kijken welke alinea’s over hetzelfde onderwerp gaan. 
We bekijken over welk deelonderwerp deze alinea’s gaan en proberen de hoofdgedachte van het tekstgedeelte te formuleren.

Ook kan  gevraagd worden naar de functie van een tekstgedeelte. Deze functies kun je benoemen door te kijken naar de lijst met functiewoorden die we bij het bespreken van lezen hoofdstuk 6 hebben geleerd. 

Slide 9 - Tekstslide

Onderwerp en hoofdgedachte
Het onderwerp van de tekst is het antwoord op de vraag: Waar gaat de tekst over? We formuleren het in één of enkele woorden. We vinden het onderwerp door te kijken naar de titel en de inleiding van de tekst te lezen. Deze kan uit meerdere alinea’s bestaan. 
Naast het onderwerp bevat een tekst ook deelonderwerpen. Hierin worden onderdelen van het onderwerp besproken. 
De hoofdgedachte van de tekst is het antwoord op de vraag: Wat is de belangrijkste boodschap van de schrijver met de tekst, samengevat in één zin? De hoofdgedachte vinden we meestal in het slot van de tekst. We formuleren hem kort en bondig. 

Slide 10 - Tekstslide

Tekstrelaties
Tekstgedeelten kunnen op verschillende manieren met elkaar te maken hebben. Ten eerste hebben we de bekende tekstverbanden (zie schema op pagina 35) met de bijbehorende signaalwoorden. Vaak woord gevraagd hoe de tekstgedeelten zich tot elkaar verhouden. 

Lees de zinnen of alinea’s die in de vraag genoemd worden en ga op zoek naar signaalwoorden. Als je die vindt en weet bij welk tekstverband ze horen, ben je zo klaar. 

Soms is het verband anders dan een normaal tekstverband en wordt om een functiewoord gevraagd. Zorg ervoor dat je weet wat de functies van deze functiewoorden precies inhouden. 


Slide 11 - Tekstslide

Citeren
Woord
Als er wordt gevraagd om een woord te citeren, dan citeer je daadwerkelijk één woord. 
Woordgroep
Als er wordt gevraagd om een woordgroep te citeren, dan citeer je een groep van woorden die bij elkaar horen in de zin. Vaak gaat het hier om zinsdelen.


Slide 12 - Tekstslide

Vervolg citeren
Zinsgedeelte
Als er wordt gevraagd om een zinsgedeelte te citeren, dan mag je nooit de hele zin citeren. Een voorbeeld van een zinsgedeelte: "Er wordt hard aan gewerkt", zei de burgemeester.

Zin
Als je een zin moet citeren is het voldoende om de eerste twee en de laatste twee woorden van de zin te noteren, met daartussenin drie puntjes. Vergeet niet om de aanhalingstekens te plaatsen en met een hoofdletter te beginnen. 

“Als er… te schrijven.” (regels 49 - 52)
Let erop dat je bij citaten ook let op hoofdletters, interpunctie en dat je de regels tussen haakjes achter het citaat noteert.

Slide 13 - Tekstslide

Aan het werk!
Ga nu aan de slag met de opdrachten bij de teksten 'Fietsologie' 
en 'Nu even niet'. We kijken vandaag samen naar de opdrachten bij 'Fietsologie'. De vragen bij 'Nu even niet' zijn huiswerk voor morgen. 

Slide 14 - Tekstslide