Naamvallen 1 en 4

Naamvallen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Naamvallen

Slide 1 - Tekstslide

Lernziel
Je leert hoe je de lidwoorden van de Der-Gruppe en Ein-Gruppe in de 1e en 4e naamval correct gebruikt bij een schrijfopdracht.

Slide 2 - Tekstslide

Es fängt alles an mit...

Slide 3 - Tekstslide

Lidwoorden - geslacht 🖊
maskulin (der)
neutral (das)
feminin (die)
biologisch
'het'-woorden
biologisch
dagen, maanden
-chen, -lein
-e (95%)
-er (80%)
-schaft, -tät
-in, -ion, -ung
-heit, -keit

Slide 4 - Tekstslide

Umgebung
Sensibilität 
Buchlein 
Rechner 
Februar
die
der
der
das
die

Slide 5 - Sleepvraag

Geslachtsregels van zelfstandige naamwoorden; Punt 14 in je grammaticabundel. 
Leer deze regels.

Volgende slide: koppel de functie aan de naamval. (wat doet elke losse naamval?)

Slide 6 - Tekstslide

2e naamval
3e naamval
4e naamval
1e naamval
aan wie? (meewerkend voorwerp)
(Het huis) van de man (bezit
Wie (zie) ik? (lijdend voorwerp
Wie of wat? (onderwerp)

Slide 7 - Sleepvraag

Focus op 1e en 4e naamval in deze les. 

Slide 8 - Tekstslide

de eerste naamval
het onderwerp van de zin

Slide 9 - Tekstslide

naamval 1
Bij de eerste naamval gebruik je de lidwoorden 
zoals je ze tot nu toe hebt geleerd:
Männlich
Weiblich
Sächlich
Plural
der-Gruppe
der Mann
die Frau
das Kind
   
die Kinder
ein-Gruppe
ein* Mann
eine Frau
ein* Kind
keine Kinder

Slide 10 - Tekstslide

Ein kurzes Beispiel:
Das Kind wirft sein Spielzeug durch das Zimmer. 

Slide 11 - Tekstslide

Hoe ontleed je?
onderwerp (1e naamval)
lijdend voorwerp (4e naamval)
wie/wat?+gez
wie/wat+ gez+ond

Slide 12 - Sleepvraag

Bitte notieren: 1e und 4e
  1. Hat dein Opa das Restaurant gefunden?
  2. Die Katze hat gestern eine Maus gefangen.
  3. Wir essem am Freitag immer Pommes.

Slide 13 - Tekstslide

1e naamval
naamwoordelijk deel van het gezegde

Slide 14 - Tekstslide

koppelwerkwoorden
oa. sein/werden/bleiben

Een koppelwerkwoorden verbinden  het onderwerp met een naamwoordelijk deel in de zin.

ond- kww- nwdeel

Heinz ist ein toller Kerl.


Omdat het naamwoordelijk deel over dezelfde zaak/persoon gaat als het onderwerp, staat het ook in naamval 1



Slide 15 - Tekstslide

10. Mein Vater ist (de) _____ beste Arzt in dieser Stadt.

Slide 16 - Open vraag

5. Er bleibt für immer (mijn) ________ Freund.

Slide 17 - Open vraag

der- & ein-Gruppe

Slide 18 - Tekstslide

vierde naamval

Slide 19 - Tekstslide

der- & ein-Gruppe

Slide 20 - Tekstslide

Bitte: 1e und 4e notieren
  1. Ich habe viel gegessen, aber ich möchte noch einen Nachtisch bestellen. 
  2. Mein Hund hat meine Hausafgaben aufgefressen.  

Slide 21 - Tekstslide

Voorzetsels

Slide 22 - Tekstslide

       Vertaal de voorzetsels
door
voor
tegen
zonder 
om
tot
durch 
  für
gegen
ohne
um
bis

Slide 23 - Sleepvraag

De voorzetsels van de vierde naamval
durch
door
ohne
zonder
für 
voor (ten behoeve / gunste van)
entlang
langs
gegen
tegen
um
om
bis
tot
Na deze voorzetsels volgt dus de vierde naamval (Akkusativ) 
DOFEGUB 

Slide 24 - Tekstslide

Achtung!
Unterschied zwischen für en vor
für : als het voor iets/iemand bestemd is.
Ein Geschenk für meine Oma.

vor: als je een tijd of een plaats wilt aangeven.
Ich stehe vor dem Haus
Die Prüfung war vor einer Woche


Slide 25 - Tekstslide

Stappenplan
Nominativ

Akkusativ

Slide 26 - Tekstslide

der- & ein-Gruppe

Slide 27 - Tekstslide