4V-201 (2.1)

• Natuurkunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Welkom

1. Berg je telefoon op in je tas

2. Pak je spullen

• Boek en BiNaS
• Schrift
• Pen/potlood

Wat gaan we doen?

• Voorkennis ophalen
• Nieuwe hoofdstuk:
  wat komt er voorbij?
  
• 2.1: start nieuwe hoofdstuk
• Leerdoelen overzicht
• Zelfstandig werken

Woordweb

Lang geleden....

Kleiner dan een atoom bestaat niet.

600 voor Christus

Rutherford-Bohr model

1913

Geladen deeltjes 

In de kern:

 positief geladen protonen

 ongeladen/neutrale neutronen 

Er omheen:

  negatief geleden elektronen

Geladen deeltjes kunnen elkaar..

aantrekken              of                    afstoten

Krachten tussen geladen deeltjes

• Gelijke deeltjes
  stoten elkaar af. 
• Ongelijke deeltjes
  trekken elkaar aan.

Wat is elektriciteit?

Bewegende elektronen noemen we elektrische stroom.

Stroom kan alleen ontstaan in een gesloten stroomkring.

Wat is elektriciteit?

Elektronen gaan van de minpool naar de pluspool

De stroom loopt van de pluspool maar de minpool

Ladingsquantum

De kleinst mogelijke lading die bestaat noemen we het elementair ladingsquantum, e.

Lading van een proton = e

Lading van een elektron = -e

De waarde van e is                         C  (Coulomb). 

16⋅10​−19​​

Stroomsterkte

De hoeveelheid lading ergens per seconde doorheen loopt noemen we de stroomsterkte. 

Q = de hoeveelheid lading in Coulomb (C)

t = de tijd in seconde (s)

I = de stroomsterkte in ampère (A)

I=​t​​Q​​

Binas 35D

Door een draad stroomt in 30 seconden een lading van 20 Coulomb. 

Wat is de stroomsterkte in deze draad?

Gegeven:

     t = 30 s               

     Q = 20 C

Gevraagd:

     Stroomsterkte, I

Formule:

      I=Q/t

Berekening:

     I=Q/t

     I= 20/30=0,666667

Antwoord"

     I = 0,67 A 

Voorbeeld 

Door een draad stroomt in 30 seconden een lading van 20 Coulomb. 

Hoeveel elektronen stromen er in 30 seconden door de draad?

Gegeven/gevraagd

Berekening

Antwoord

                                  elektronen

Voorbeeld 

aantal elektronen	1	?
lading (C)

1,6⋅10​−19​​

20

​1,6⋅10​−19​​​​20​​=1,25⋅10​20​​

1,3⋅10​20​​

Geleiders

Isolators

Kunnen stroom goed geleiden door de vrije elektronen.

Voorbeeld: metalen, koolstof, zoutoplossingen. 

Kunnen stroom niet of bijna niet geleiden.

Voorbeeld: rubber, kunststof, glas, hout. 

De grijze kolommen doe je altijd. 

Je mag zelf kiezen of je kolom 2 maakt. 

Aan het werk

Maak 

211, 212, 213

Laten aftekenen , zelf nakijken en verbeteren

Maak een begrippen- en formulelijst

Klaar? Werk verder aan 221