avoir/etre/faire/aller

Révision: avoir - être - faire -aller
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 17 min

Onderdelen in deze les

Révision: avoir - être - faire -aller

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Formes AVOIR

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Tekstslide

Quelles phrases sont correctes?
A
Ils sontes à l'école.
B
Je suis un garçon.
C
Nous sommes heureux.
D
Elle es formidable!

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Faites les combinaisons correctes!
je
tu
fait
nous
vous
ils / elles
fais
fais
il / elle / on
faisons
faites
font

Slide 7 - Sleepvraag

Slide 8 - Tekstslide

Je ... à l'école.
A
vas
B
va
C
vais
D
vont

Slide 9 - Quizvraag

Nous ... en Espagne!
A
allon
B
allons
C
allont
D
vons

Slide 10 - Quizvraag

vous faites
je fais
il fait
ils font
on fait
tu fais
men doet/maakt
Léa en Marc doen/maken
ik doe/maak
jullie doen/maken
jij doet/maakt
hij doet/maakt

Slide 11 - Sleepvraag

Ils (faire) leurs devoirs.

Slide 12 - Open vraag

Vous (être) très gentil.

Slide 13 - Open vraag

Tu (aller) bien?

Slide 14 - Open vraag

Nous (avoir) 14 ans.

Slide 15 - Open vraag

Je (être) monsieur van Rosmalen.

Slide 16 - Open vraag

Elle (avoir) un chien. Il s'appelle Woef!

Slide 17 - Open vraag

Elle (faire) la vaisselle.

Slide 18 - Open vraag

Max (aller) en vacances.

Slide 19 - Open vraag

Ruben et Sophie (faire) leurs devoirs.

Slide 20 - Open vraag

On (avoir) un chien, Bruno.

Slide 21 - Open vraag

Vertaal: ik ga naar Parijs.

Slide 22 - Open vraag

Vertaal: Wij gaan naar school.

Slide 23 - Open vraag

Ik ken het rijtje van 'aller' goed!
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

futur proche
Wanneer gebruik je futur proche?    
 ->  futur = future (in het Engels)
-> proche= dichtbij, nabij.
Je gebruikt 'Futur proche' wanneer je iets in de toekomstige tijd weer wilt geven, een toekomst die dichtbij, nabij is, iets dat gaat gebeuren.

Slide 25 - Tekstslide

futur proche
Hoe maak je futur proche?     
->  vorm van aller + hele werkwoord

Slide 26 - Tekstslide

futur proche

Slide 27 - Tekstslide

Vul in:
Je ... (manger/futur proche)
A
vais
B
vais manger
C
vas manger
D
va mangez

Slide 28 - Quizvraag

Vul in:
Je ... (aller/futur proche)
A
vais
B
vais aller
C
vas aller
D
va allez

Slide 29 - Quizvraag

choisir, futur proche:
vous ...

Slide 30 - Open vraag

parler, futur proche:
il ...

Slide 31 - Open vraag

Boire
nous .....
futur proche

Slide 32 - Open vraag

Ik ken het rijtje van 'faire' goed!
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Ik ken het rijtje van 'être' goed!
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Ik ken het rijtje van 'avoir' goed.
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

des questions?

Slide 36 - Tekstslide