Anatomie cellen, weefsel en huid

Anatomie, Fysiologie en Pathologie 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgendeMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 1.5 min

Onderdelen in deze les

Anatomie, Fysiologie en Pathologie 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opbouw van de lessen
  • Elke les komt een ander onderwerp over het menselijk lichaam aanbod. 
  • Elke les wordt er een Rode Loper gepresenteerd door een student passend bij het onderwerp van de week. 
  • In lesweek 10 vindt er een kennistoets plaats over de besproken onderwerpen 
  • Belangrijk: Om deel te nemen aan de kennistoets dien je één rode loper te hebben gepresenteerd in de klas. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen Anatomie, Fysiologie en Pathologie ?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat we onder AFP verstaan 
  • Anatomie is de leer van de bouw van het lichaam. In de anatomie leer je uit welke onderdelen het lichaam bestaat.
  • Fysiologie is de leer van de lichaamsfuncties. Hoe het lichaam in gezonde toestand werkt.
  • Pathologie, ook wel ziekteleer, beschrijft hoe bepaalde processen in het lichaam veranderen door ziekten.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Anatomie cellen, weefsel en huid

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het lichaam van klein naar groot 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De cel: 
  • De vorm verschilt
  • Is actief en regelt veel processen:
    - de cel voorzien van energie
    - nieuwe eiwitten
    - enzymen
    - hormonen maken
    - de celdeling
  • Voor deze processen heeft de cel organellen. 



Slide 7 - Tekstslide

Een cel
De cel is de kleinste levende eenheid. De buitenkant van de cel is de celmembraan.
In een cel ligt een celkern. Die celkern bevat chromosomen. Dat zijn lange ketens DNA (erfelijk materiaal).

De mens heeft 46 chromosomen in 23 chromosomenparen. Nummer 45 en 46 zijn de geslachtschromosomen. Mannen hebben als geslachtschromosomen een X- en een Y-chromosoom. Vrouwen hebben twee X-chromosomen.

De vorm van cellen verschilt. De vorm is afgestemd op de functie van de cel. De functie van een spiercel is bewegen door samen te trekken. Een spiercel kan bijvoorbeeld erg lang zijn. Een zenuwcel dient om prikkels door te geven. Dat gebeurt via een lange uitloper van een zenuwcel.

Activiteiten van een cel
Een cel is actief. Hij voert allerlei taken uit, zoals verbranding, afbraak en productie van stoffen. In de meeste weefsels worden doorlopend oude cellen afgebroken en nieuwe cellen aangemaakt door celdeling. Het DNA in de celkern regelt al deze processen, zowel de productie en afbraak van stoffen als de celdeling.
Maak duo's en geef van ten minste 4 organellen de naam en functie

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de verschillende soorten cellen

Slide 9 - Woordweb

Bouw en functie
Er zijn verschillende soorten cellen
elk met eigen bouw en functie
Cellen zijn de kleinste bouwstenen van ons lichaam
Soorten cellen:
- Dekcellen - Botcellen - Kraakbeencellen - Zenuwcellen - Bindweefselcellen - Vetcellen -
 Spiercellen

Dekcellen zijn cellen die een regelmatige vorm hebben en goed op elkaar aansluiten, zodat ze een goede afsluitende beschermlaag vormen. Ze komen voor in de huid, het maag-darmsysteem en de luchtwegen, waar ze het lichaam beschermen tegen uitdroging, beschadiging en infecties
Welke antwoorden zijn juist?
A
Bij Syndroom van Down zijn 47 chromosomen
B
Geslachtshormoon man heeft een X en een Y
C
Bij Syndroom van Down zijn 45 chromosomen
D
Geslachtshormoon man heeft een X en een X

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weefsel 
Cellen van dezelfde soort vormen weefsels!
Vier groepen weefsel: 
  1. Dekweefsel (huid, slijmvlies, klierweefsel)
  2. Steunweefsel (bot-, kraakbeen-, vet- en bindweefsel; bloed)
  3. Spierweefsel
  4. Zenuwweefsel

Slide 11 - Tekstslide

Bouw van een weefsel
Soms liggen de cellen tegen elkaar met een kleine tussenruimte met weefselvocht. In bindweefsel, bot en kraakbeen is veel tussenruimte. Die is gevuld met tussenstof. Deze tussenstof bevat vezels zoals collageen en elastische vezels.
Vier groepen weefsels

Kenmerkend van dekweefsel (epitheel) is dat cellen een sluitende (dekkende) laag vormen. Steunweefsel verbindt weefsels onderling. Spierweefsel kan zich verkorten. Dat gebeurt door verkorting van bundels van spiereiwitten (fibrillen) in de spiercellen. Zenuwcellen dienen om elektrische prikkels over te brengen. Dat kan heel snel via de uitlopers van deze zenuwcellen.

Kenmerkend van dekweefsel (epitheel) is dat cellen een sluitende (dekkende) laag vormen. Steunweefsel verbindt weefsels onderling. Spierweefsel kan zich verkorten. Dat gebeurt door verkorting van bundels van spiereiwitten (fibrillen) in de spiercellen. Zenuwcellen dienen om elektrische prikkels over te brengen. Dat kan heel snel via de uitlopers van deze zenuwcellen.
Spierweefsel 
  • In een spiercel liggen bundels van vezels (fibrillen) die zich kunnen verkorten.
  • Skeletspiercellen hebben dwarse strepen.
  • Je kunt ze bewust aanspannen (willekeurige spieren). 
  • Spiercellen van de darm, bronchiën, bloedvaten en de blaas hebben geen dwarse strepen (gladde of onwillekeurige spieren).
  • Spiercellen kunnen niet delen. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dekweefsel 

  • Dekweefsel vormt een afdekkende laag (epitheel). 
  • Dekweefsel bevindt zich aan het oppervlak van het lichaam (huid). 
  • Er is ook dekweefsel aan de binnenkant van ‘buizen’ (plasbuis, luchtpijp, darm) en holtes (blaas). 
  • Dit dekweefsel aan de binnenzijde is slijmvlies (epitheel met kliercellen).


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Steunweefsel 
  • Bindweefsel is een steunweefsel. 
  • Tussen de cellen ligt veel tussenstof.
  • Bindweefsel is op sommige plekken soepel (losmazig), zoals in de oogleden. 
  • Op andere plaatsen is bindweefsel strak en stug, zoals in pezen. 
  • Het collageen ligt daar in dikke, stugge bundels bij elkaar. Dat maakt pezen sterk.
  • Bindweefsel met veel elastische vezels komt voor in de wand van bloedvaten.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zenuwweefsel 

  • Zenuwweefsel bestaat uit zenuwcellen (neuronen). 
  • De cellen hebben meestal één lange uitloper en een of meer korte uitlopers.
  • Daarmee brengen ze boodschappen over van het ene neuron naar het andere neuron of naar een spiercel. 
  • Zenuwcellen kunnen niet delen. Misschien zijn er in de hersenen op enkele plaatsen ‘zenuw-stamcellen’ die wél nieuwe zenuwcellen kunnen maken. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Organen
  • Verschillende weefsels samen vormen organen (werktuigen van het lichaam)
  • Elk orgaan heeft zijn eigen functie
  • Organen die samen een bepaalde taak hebben noemen we een orgaanstelsel

Slide 16 - Tekstslide

Organen Verschillende weefsels samen vormen organen (werktuigen van het lichaam) Elk orgaan heeft zijn eigen functie Organen die samen een bepaalde taak hebben noemen we een orgaanstelsel
Benoem de verschillende orgaanstelsels

Slide 17 - Woordweb

denk ook aan voortplanting stelsel en botstelsel 
Welke cel kan niet delen?
A
Bindweefselcel
B
Kliercel
C
Zenuwcellen
D
Ze kunnen allemaal delen

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

opdracht:

1. Aan welke ziektebeelden denk jij  n.a.v. deze les?

2. Maak duo's en omschrijf n.a.v. de les wat de de huid is en wat de functies hiervan zijn.

3. Spiercellen kunnen niet delen. Toch kun je herstellen van een spierscheurtje. Verklaar hoe dat scheurtje geneest. 


 
Klassikale nabespreking 

Slide 19 - Tekstslide

De huid is een orgaan. De huid bestaat uit dekweefsel, bindweefsel en vetweefsel. De verschillende weefsels in de huid zorgen samen dat de huid zijn functies kan uitvoeren. De opperhuid bestaat uit dekweefsel (epitheel). Daarin monden de gangen van zweet- en talgklieren uit. Die bestaan ook uit epitheel. De lederhuid bestaat uit
 bindweefsel en bevat verschillende huidstructuren. In het onderhuids bindweefsel ligt bindweefsel en vetweefsel.

3. Spiercellen kunnen niet delen. Het dode spierweefsel wordt opgeruimd. Op de lege plaats groeit bindweefsel (littekenweefsel). 
Vragen
Tips en Tops ?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies