Grammatica: bijwoordelijke bepaling

Welkom 2M
Cursus 5
§8 Bijwoordelijke bepaling
Voordat we beginnen:
Log in op LessonUp
Pak blz. 212 van je boek erbij.

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom 2M
Cursus 5
§8 Bijwoordelijke bepaling
Voordat we beginnen:
Log in op LessonUp
Pak blz. 212 van je boek erbij.

Slide 1 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je bijwoordelijke bepaling.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Gisteren hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
we
B
hebben behandeld
C
de bijwoordelijke bepaling
D
gisteren

Slide 4 - Quizvraag

In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan, maar het kan ook zo zijn dat er geen bijwoordelijke bepaling in de zin staat.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 6 - Quizvraag

Een bijwoordelijke bepaling..
A
zijn overgebleven zinsdelen
B
staan meestal niet in de zin
C
kun je vinden als je het gezegde hebt
D
valt niet onder zinsdelen

Slide 7 - Quizvraag


Het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin is..
"Ik heb mijn fietsband moeten laten plakken."
A
heb moeten laten plakken
B
heb plakken
C
heb moeten plakken
D
heb laten plakken

Slide 8 - Quizvraag

Het onderwerp in de volgende zin is:

"De vrolijke meisjes Saar en Eva spelen samen in de net verbouwde speeltuin."
A
De vrolijke meisjes
B
Saar en Eva
C
Saar en Eva spelen
D
De vrolijke meisjes Saar en Eva

Slide 9 - Quizvraag

Het lijdend voorwerp in de volgende zin is..

"Marissa heeft samen met Lina een prachtig cadeau voor Maaike gekocht."
A
samen met Lina
B
een prachtig cadeau
C
voor Maaike
D
prachtig cadeau gekocht

Slide 10 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp vind je door te vragen..
A
Wie of wat + gezegde
B
Wie of wat + onderwerp
C
Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp
D
Aan wie + voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag

Heb je nog behoefte aan een extra uitleg voor:
pv + ow
wg
lv en mv
bijwoordelijke bepaling
geen behoefte
alles graag!

Slide 12 - Poll

Opdrachten maken:
blz. 212
opdracht 1 t/m 5
niet af? Huiswerk! Controle!

Slide 13 - Tekstslide