H1 Grammatica zinsdelen


Grammatica zinsdelen



Zinsdelen en Meewerkend voorwerp met voor
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Grammatica zinsdelen



Zinsdelen en Meewerkend voorwerp met voor

Slide 1 - Tekstslide


Doel van de les


Je kunt het meewerkend voorwerp met voor in de zin vinden.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog?
timer
2:00

Slide 3 - Tekstslide

timer
2:00

Slide 4 - Tekstslide

De persoonsvorm in een samengestelde zin vind je door..
A
De zin vragend te maken
B
De zin te husselen
C
De zin in een andere tijd te zetten
D
Dat hoor je gewoon

Slide 5 - Quizvraag


Het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin is..
"Ik heb mijn fietsband moeten laten plakken."
A
heb moeten laten plakken
B
heb plakken
C
heb moeten plakken
D
heb laten plakken

Slide 6 - Quizvraag

Het onderwerp in de volgende zin is:

"De vrolijke meisjes Saar en Eva spelen samen in de net verbouwde speeltuin."
A
De vrolijke meisjes
B
Saar en Eva
C
Saar en Eva spelen
D
De vrolijke meisjes Saar en Eva

Slide 7 - Quizvraag

Het lijdend voorwerp in de volgende zin is..

"Marissa heeft samen met Lina een prachtig cadeau voor Maaike gekocht."
A
samen met Lina
B
een prachtig cadeau
C
voor Maaike
D
prachtig cadeau gekocht

Slide 8 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp vind je door te vragen..
A
Wie of wat + gezegde
B
Wie of wat + onderwerp
C
Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp
D
Aan wie + voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 9 - Quizvraag

Een bijwoordelijke bepaling..
A
zijn overgebleven zinsdelen
B
zijn er meestal niet
C
kun je vinden als je het gezegde hebt
D
valt niet onder zinsdelen

Slide 10 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp met voor
Soms begint het meewerkend voorwerp met voor. Dan is het onderwerp meestal iemand die iets voor een ander doet. Die ander is dan het meewerkend voorwerp.

Het meewerkend voorwerp is het antwoord op de vraag: Voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp.

Slide 11 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp met voor
Voorbeeld:

Stef kocht een ticket voor Hannah.
Voor wie kocht Stef een ticket?
Antwoord: voor Hannah
mv: voor Hannah

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag!
Maken H1 grammatica zinsdelen opdracht 1 t/m 7

Slide 13 - Tekstslide


Doel bereikt?


Je kunt het meewerkend voorwerp met voor in de zin vinden.

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk
Als je klaar bent met H1 Grammatica zinsdelen opdracht 1 t/m 7, dan heb je geen huiswerk! 

Anders maak je Grammatica zinsdelen af.

Slide 15 - Tekstslide