Paragraaf 2.3 Afronden in de praktijk

Leerdoelen

- Ik kan afronden op een gegeven aantal decimalen
- Ik kan afronden op ronde getallen
- Ik kan afronden in praktische situaties
Planning

- Regels afronden + oefenen
- Regels afronden op ronde getallen + oefenen
- Afronden in praktische situaties + oefenen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leerdoelen

- Ik kan afronden op een gegeven aantal decimalen
- Ik kan afronden op ronde getallen
- Ik kan afronden in praktische situaties
Planning

- Regels afronden + oefenen
- Regels afronden op ronde getallen + oefenen
- Afronden in praktische situaties + oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Theorie
  • De regels voor het afronden kun je niet altijd gebruiken. Je moet opletten wat de situatie is om te weten hoe je moet afronden.

Afspraak:
Staat er bij een opgave niet hoe je moet afronden, gebruik dan de volgende regels.
  • Kijk goed naar de situatie om te weten hoe je moet afronden.
  • Geldbedragen rond je af op twee decimalen.
  • Bij contante betaling rond je af op veelvouden van vijf cent.

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld 1
Opgave
Chantal trakteert haar klasgenoten en de docent op ijs.
Zij zit in een klas van 18 leerlingen. In een doos zitten 6 ijsjes.
Hoeveel dozen koopt Chantal?

Uitwerking
Je kunt geen 3,166 dozen kopen. En je wil wel iedereen een ijsje 
kunnen geven. Daarom heb je 4 dozen nodig. Anders heb
je niet genoeg. 
19 ÷ 6 = 3,166

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld 2
Je staat in de winkel en je moet € 7,41 contant betalen. Hoeveel moet je daadwerkelijk betalen?
  • We kunnen in Nederland niet met één en twee centen betalen
  • Daarom ronden we af op veelvoud van 5 centen. 
  • Bij euro's altijd op twee cijfers afronden
  • Dus betaal je: € 125

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld 3
De 17 leerlingen van klas 1B gaan roeien. 
In een roeiboot kunnen niet meer dan vier 
personen. Kevin zegt: 
‘17 : 4 = 4,25.  Afgerond is dat 4. Er zijn dus 4 
boten nodig.’ Ben je het met Kevin eens? 

  • Antwoord: Nee, als je 4 boten hebt, kunnen er maar 4  x 4 = 16 leerlingen mee. De laatste leerling kan dan niet mee. 

Slide 5 - Tekstslide

Hoe wordt € 2,89 afgerond bij contante betaling?

Slide 6 - Open vraag

Hoe wordt € 4,53 afgerond bij contante betaling?

Slide 7 - Open vraag

Hoe wordt € 12,32 afgerond bij contante betaling?

Slide 8 - Open vraag

Hoe wordt € 24,98 afgerond bij contante betaling?

Slide 9 - Open vraag

Shakira koopt een brood van € 2,68 en een taart van € 8,55. Ze betaalt contant. Hoeveel moet zij betalen?
A
€ 11,20
B
€ 11,52
C
€ 11,02
D
€ 11,25

Slide 10 - Quizvraag

Praktisch afronden
Jos heeft een plank van 240 cm. Hoeveel plankjes van 50 cm kan hij hieruit zagen?
A
5
B
4
C
10
D
3

Slide 11 - Quizvraag

Floor heeft € 2,90 in haar portemonnee. Hoeveel zakken drop van 75 cent kan ze kopen?

Slide 12 - Open vraag

Carolien verft de muren van haar kamer. Ze moet in totaal
42 m2 verven. Eén blik verf is voldoende voor 10 m2.
Hoeveel blikken verf zal Carolien kopen?

Slide 13 - Open vraag

Op de begane grond wachten 23 personen voor een lift.
Per keer kunnen er zeven personen mee. Hoeveel keer moet de lift omhoog om iedereen op de juiste verdieping te krijgen?

Slide 14 - Open vraag

Op een dag gaan 192 brugklassers en 14 begeleiders
met bussen naar een pretpark. In een bus kunnen 48
passagiers. Hoeveel bussen zijn nodig?

Slide 15 - Open vraag

Malina koopt 3 kg aardappelen. De aardappelen kosten 1,22 per kg. Zij betaalt contant. Hoeveel moet zij betalen?

Slide 16 - Open vraag