Week 14 t/h/v/g

Welkom!
Wat heb je nodig?
- Werkboek Grammatica
- Leesboek
- Etui
- Schrift
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Wat heb je nodig?
- Werkboek Grammatica
- Leesboek
- Etui
- Schrift

Slide 1 - Tekstslide

Waarom is het belangrijk om grammatica te leren?

Slide 2 - Open vraag

Het belang van grammatica
1. Grammatica is belangrijk om woorden en zinnen te begrijpen.
Mara gaat morgen naar mijn oma.
Mijn oma gaat morgen naar Mara. 

2. Kennis van grammatica helpt om over taal na te kunnen denken.

3. Grammatica zit in iedere taal. Hierdoor kan kennis van grammatica jou helpen om andere talen beter te begrijpen en te leren. 

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
- Ik weet wat het kernmerk en de functie van de persoonsvorm en het onderwerp in een zin is.

- Ik kan in een zin bepalen wat de persoonsvorm en het onderwerp is.
- Ik kan bijzonderheden in een zin met de persoonsvorm en het onderwerp in een gegeven zin aanwijzen en uitleggen.
- Ik kan zelf goede zinnen maken met een persoonsvorm en een onderwerp.


Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn werkwoorden?

Slide 5 - Open vraag

Persoonsvorm [1]
1. De persoonsvorm is een werkwoordsvorm. 
2. De persoonsvorm hoort bij belangrijkste 'persoon'(het onderwerp) in de zin.
3. De persoonsvorm vertelt wat het onderwerp 'doet'.

Ik eet een broodje.
Jan bekijkt zijn weektaak .

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm [2]
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

1. De zin vragend maken
Eet jij een broodje?
2. De tijd in de zin veranderen
At jij (gisteren) een broodje?
3. Het aantal in de zin veranderen
Eten wij een broodje?

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd Kerstkaarten?
A
jullie
B
Kerstkaarten
C
Sturen

Slide 9 - Quizvraag

Onderwerp [1]
Elke zin gaat over wat iets of iemand doet. Dit noemen we het onderwerp. 

Hoe herken je het onderwerp?
1. Wie/wat + persoonsvorm?
Ik eet een broodje. 

2. Verander de persoonsvorm (enkelvoud of meervoud). Het onderwerp verandert mee.
-> ik eet een broodje.
-> wij eten een broodje.



Slide 10 - Tekstslide

Onderwerp [2]
Let op! 
1. Het onderwerp kan soms één woord zijn, maar ook soms meerdere woorden
Ik eet een broodje.
Rogier en Rutger eten een broodje.
 
2. Sommige zinnen hebben geen onderwerp
Koop nu de nieuwste iPhone!


Slide 11 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Danny werkt aan zijn werkstuk
A
Danny
B
werkt
C
er is geen onderwerp

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Mix eerst alle ingrediënten.
A
Mix
B
alle ingrediënten
C
er is geen onderwerp

Slide 13 - Quizvraag

Zinsdelen
Zinnen kunnen we opdelen in zinsdelen. Dit zijn woorden of woordgroepen binnen een zin die bij elkaar horen.

Als je de volgorde van de zin verandert, blijven die woordgroepen altijd bij elkaar. Ieder zinsdeel heeft bovendien zijn eigen taak. 

1.  In Nederland / regent / het / heel vaak.
2. Op school / eet / ik / een boterham. 

Slide 14 - Tekstslide

Hoe zet je zinsdeelstrepen?
Stap 1: zoek de persoonsvorm
Stap 2: zoek andere werkwoordsvormen
Stap 3: alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel

Woensdag  / begint / de zangles van Maaike.
zinsdeel / persoonsvorm / zinsdeel

Slide 15 - Tekstslide

Geef aan waar de zinsdeelstrepen moeten:

Gaan Iris en Noa morgen naar het schoolfeest?

Slide 16 - Open vraag

Geef aan waar de zinsdeelstrepen moeten:

Joya gaf het witte paard een heerlijk appeltje.

Slide 17 - Open vraag

Aan de slag!
Werkboek Grammatica
Maak de opdrachten op blz. 2-5

Leer vijf woordjes en herhaal de woordjes van vorige week.








Slide 18 - Tekstslide

Leerdoel:
Maak een zin met een onderwerp en een persoonsvorm.

Slide 19 - Open vraag