4 dec. : Start Grammatica 5.6 en herhaling 5.4 en de rest WS

4 dec. - start grammatica WS 5.6 werkwoorden: zww.,hww.,kww.
Havo 2 periode 2 
week 14 1e les vervalt i.v.m. startpersbijeenkomst
week 14 2e les (4  en 5 december)

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

4 dec. - start grammatica WS 5.6 werkwoorden: zww.,hww.,kww.
Havo 2 periode 2 
week 14 1e les vervalt i.v.m. startpersbijeenkomst
week 14 2e les (4  en 5 december)

Slide 1 - Tekstslide

Welkom H2a
plattegrond: 

timer
5:00
Leg blz. 213 opdr. 3+4 open (huiswerk)

Slide 2 - Tekstslide

Welkom H2b 
plattegrond: 

timer
5:00
Leg blz. 213 opdr. 3+4 open (huiswerk)

Slide 3 - Tekstslide

Planning
Lezen: de startopdracht
Nakijken huiswerk
Instructie Grammatica 5.6
~pauze~
Inoefenen en zelfstandig oefenen alle WS
Afsluiting

timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Startopdracht
Tekstlogica Sinterklaas: 
maak in 2-tallen het blad wat op je tafel ligt.

Klaar? Lever in. 
Probeer hiernaast 3x 
15-letterwoorden te maken: 
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

5.4 Aanwijzend  voornaamwoord



9. Aanwijzend voornaamwoord (avw): wijst een mens, dier of ding aan
deze, die*, dat*, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde

* die en dat zijn alleen avw als ze vervangen kunnen worden door deze en dit
! daar, daarheen, daarover, daarlangs zijn géén avw! (geven plaats/richting aan)

Slide 6 - Tekstslide

5.4 Vragend voornaamwoord (vvw): 



10. Vragend voornaamwoord (vvw): wie?* wat?* Welk(e)? Wat voor (één)? 
> staat altijd aan het begin van een vraag óf aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag: Welke sport beoefen jij? 
                                                        Ik vraag aan jou wie er met je meegaat. 

*wie en wat zijn géén vvw als ze verwijzen naar een eerder genoemd woord! 
     - De aardige buurman van wie ik een bos bloemen kreeg, gaat verhuizen.

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk check✓
3 dec.: blz. 213 opdr. 3

Opdracht 3
a Als je deze/die jurk aantrekt, dan zou ik die/deze rode schoenen erbij dragen.
b Dergelijke/Zulke opmerkingen mag Dinand niet meer maken, omdat die/deze racistisch zijn.
c Weet jij wat de clou is van dat mopje dat dat/dit jongetje vertelde?
d Tweelingen dragen meestal niet dezelfde kleding. Dat was vroeger heel anders.

Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk check✓
3 dec.: blz. 213 opdr. 4

Opdracht 4
a Wat (vr.vnw) hoor je nog met zo’n (aanw.vnw) wat (X) in je oren?
b In dat (aanw.vnw) programmaboekje, dat (X) je net kreeg, staat wie (vr.vnw) er vanavond allemaal optreden.
c Het beste wat (X) je kunt doen, is samenwerken met iemand die (X) veel inzet toont.
d Is jouw broer verliefd op dat (aanw.vnw) leuke meisje uit 2D of weet je dat (aanw.vnw) niet?

Slide 9 - Tekstslide

Cursus 5 Grammatica Woordsoorten



herhaling 1e leerjaar: 
1. Werkwoord: het zww en het hww
2. Zelfstandig naamwoord: zn
3. Lidwoord: olw en blw
4. Persoonlijk voornaamwoord
5. Bezittelijk voornaamwoord
6. Bijvoeglijk naamwoord: bn en sbn
7. Voorzetsel: vz en vvz 
(8. Bijwoord)
Cursus 5.4 blz. 213
9. Aanwijzend voornaamwoord
10. Vragend voornaamwoord

Cursus 5.6 blz. 217
1. Zww, hww én het koppelww

Slide 10 - Tekstslide

Cursus 5 Grammatica Woordsoorten



Bewaarblad 
(om te bewaren 
en om te leren) 

Slide 11 - Tekstslide

5.6 Grammatica: ww-soorten

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoorden  (WWgezegde = alle ww uit de zin) 



1. Werkwoord: kun je ik/jij/hij/wij/jullie/zij voor zetten
  • het zelfstandig werkwoord
        = het belangrijkste werkwoord in een zin dat een actie aangeeft 
                                - Ik ga naar de bakker. Ik ben naar de bakker gegaan
                                - Mijn oom voetbalt graag. Mijn oom heeft graag gevoetbald.
  • het hulpwerkwoord: 
          =>  'helpt' het belangrijkste ww in de zin. Kan uit de zin gehaald worden,
                               - Ik ben naar de bakker gegaan. 
                               - Mijn oom heeft graag gevoetbald. 

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoorden  (NWgezegde = Wat + pv + ow?) 



1. Werkwoord: kun je ik/jij/hij/wij/jullie/zij voor zetten
  • het koppelwerkwoord
  = het belangrijkste werkwoord in een zin wat aangeeft wat iets/iemand ís.
                               Sommige opgaven in de toets zijn moeilijk.
Is het werkwoord een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken of schijnen en zegt het wat iemand of iets is, wordt, blijkt enzovoort? Dan is het een koppelwerkwoord: 
– Henk is (kww) een aardige man. Olivia wordt (kww) boos. Die agenten bleven (kww) geduldig. Deze films bleken (kww) erg saai. 

Slide 14 - Tekstslide

Zijn, hebben, schijnen: niet altijd kww!
Let op: 
– als zijn of blijven zeggen wáár iemand of iets is, zijn ze zww.! 
       De kinderen zijn (zww) in het zwembad. Kees blijft (zww) op zijn kamer. 

– als schijnen ‘licht geven’ betekent, is het zww: 
       De zon schijnt (zww) op mijn balkon. Die lampen schijnen (zww) fel.


Slide 15 - Tekstslide

5.6 Werkwoorden: Zww Kww en Hww blz. 217



Is het hoofdwerkwoord, dus het belangrijkste werkwoord: 
  • een zelfstandig werkwoord, zww*: ww dat zegt wat iemand doet (actie).
OF
  • een koppelwerkwoord, kww*: ww dat zegt wat iemand/iets ís
      
De overige ww zijn:
  • hulpwerkwoorden: alle andere ww in de zin. Ze 'helpen' het gezegde te maken. Ook zijn, worden, blijven, blijken, lijken en schijnen kunnen een hulpwerkwoord zijn.

* In zinnen met meer dan één werkwoord staat het zww of het kww meestal ergens achter in de zin.
=> Werkwoordelijk gezegde
=> Naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Tekstslide

5.6 Grammatica: ww-soorten

Slide 17 - Tekstslide

stap 1: zoek het hoofdwerkwoord
Is het werkwoord een 
hoofdwerkwoord 
of 
hulpwerkwoord (hww)
Hoofdwerkwoord: = het belangrijkste woord uit de zin.
hww: kan weggelaten worden.

Slide 18 - Tekstslide

stap 2: zww of kww? 
Is het  hoofdwerkwoord een 
zelfstandig werkwoord (zww)
of  een
koppelwerkwoord (kww) ?

zww: wat iets of iemand  doét
kww: wat iets of iemand ís

Slide 19 - Tekstslide

stap 3: de ander ww
Als het hoofdwerkwoord zww of kww is, dan zijn de overige ww: hulpwerkwoorden (hww)
  • dus: alleen in combinatie met zww of kww. 
  • dus: in elke zin met méér dan één werkwoord


Slide 20 - Tekstslide

stap 4: WG of NG?
3azelfstandig werkwoord(zww)
= WW: pv + overige ww

3b koppelwerkwoord (kww)
= NG: pv [nw.deel] + overige ww
(!!ZWaBBeLS+HDV)

Slide 21 - Tekstslide

Inoefenen
We oefenen met het schema de volgende zinnen: >>>>

(schema erbij, volg de stappen)
timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeelden 
1. Mijn verjaardag wordt morgen gevierd. 
2. Ik ben timmerman geworden.
3. Ik heb vorige week mijn diploma behaald. 
4. Zij wil later clown worden. 
1: 
2: zww of kww
3: overige ww =

Slide 23 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 24 - Tekstslide

Aan het werk
Cursus 5 Grammatica § 6
maak blz. 217 opdracht 1 en 2 
(in je boek en online). 

Volg het schema via het stappenplan. 
timer
20:00

Slide 25 - Tekstslide

Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 

  1. Je weet wat een zelfstandig werkwoord, een hulpwerkwoord en een koppelwerkwoord is. 
  2. Je kan het zww., hww. en kww.  herkennen en benoemen.  
  3. Je kent alle WS tot nu toe. 


timer
5:00

Slide 26 - Tekstslide

Volgende les 10 dec. : 
Herhalen 5.6 ww en alle WS

Huiswerk:  10 december:
Maak opdracht 1 en 2 blz. 217. 
En opdracht 1 en 2 online. 

Leer en oefen met alle WS tot nu toe: Oefen met Grammatica 5 § 6 online. 

11 December SO Woordsoorten



Slide 27 - Tekstslide

Spel
Kom naar voren als je 
aan de beurt bent. 
Geef de 5 omschrijvingen
binnen 30 sec. 
De klas moet het raden. 
timer
0:30

Slide 28 - Tekstslide