In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2
4TL
Paragraaf 4 - Leren budgetteren!
Slide 1 - Tekstslide
Wat moet je kennen/ kunnen?
Waarom moet je budgetteren?
Welke soorten inkomen?
Welke soorten uitgaven?
Rekenen met periodes!!
Bespreken rekenwerk par 3.
Slide 2 - Tekstslide
Welke soorten inkomens kun je onderscheiden?
A
Inkomen uit werk, overdracht en overheid
B
Inkomen uit arbeid, zakgeld en uitkering
C
Inkomen uit arbeid, rente en overdracht
D
Inkomen uit arbeid, bezit en overdracht
Slide 3 - Quizvraag
Welke soorten uitgaven kun je onderscheiden?
A
Huishoudelijke uitgaven en vaste lasten
B
Dagelijkse lasten en vaste huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele, huishoudelijke uitgaven, vaste Lasten
D
Kleine en grote uitgaven
Slide 4 - Quizvraag
Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huur
Vakantie
Meubels
Energie
Verzekering
Cadeautjes
Uitgaan
Persoonlijke verzorging
Boodschappen
Slide 5 - Sleepvraag
Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
budgetteren
B
restwaarde
C
reserveren
D
begroten
Slide 6 - Quizvraag
Jeroen krijgt €20 zakgeld per week. Hoeveel is dit per maand?
A
€80,-
B
€1.036,33
C
€1.040,-
D
€86,67
Slide 7 - Quizvraag
Budgetteren
Budgetteren = het maken van een overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven
Waarom zou je dat doen? Je hebt overzicht van je inkomsten en uitgaven en kunt daarom betere keuzes maken, waar jij je geld aan uit wilt geven.
Slide 8 - Tekstslide
0
Slide 9 - Video
Slide 10 - Tekstslide
Begroting
Een tekort = Je hebt meer uitgaven dan inkomsten
Je moet bezuinigen op je uitgaven
Je moet zorgen dat je meer inkomsten krijgt.
Een overschot = Je hebt meer inkomsten dan uitgaven
Je kunt dit geld het best sparen om tegenvallers op te vangen.
Slide 11 - Tekstslide
Reserveren / sparen
Je moet geld reserveren/sparen om onverwachte (incidentele) uitgaven te kunnen doen.
Formule:
(toekomstige aanschafwaarde - restwaarde) : aantal maanden
Slide 12 - Tekstslide
Jan wil over 3 jaar een nieuwe wasmachine. Deze wasmachine kost hem dan €1250,- Zijn oude levert dan nog €170,- op. Hoeveel moet Jan per maand reserveren?
Slide 13 - Open vraag
Jan wil over 3 jaar een nieuwe wasmachine. Deze wasmachine kost hem dan €1250,- Zijn oude levert dan nog €170,- op.
Hoeveel moet Jan per maand reserveren?
Stappen:
Hoeveel maanden is 3 jaar = 36 maanden
1250 – 170 = €1080,- moet je nog sparen/ reserveren.
1080 : 36 = €30,- per maand reserveren.
Slide 14 - Tekstslide
Aantal dagen/weken/maanden?
Week = 7 dagen
Jaar = 4 kwartalen, 12 maanden, 52 weken of 365 dagen
Kwartaal = 3 Maanden of 13 weken
Slide 15 - Tekstslide
Week-Maand-Jaar-Kwartaal
Slide 16 - Tekstslide
Jan verdient €45 per week. 1. Hoeveel is dat per maand? 2. Hoeveel is dat per kwartaal? 3. Hoeveel is dat per jaar?
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Video
Welke vragen uit paragraaf 3 moeten we nog bespreken?