Poedereigenschappen

Wat zijn belangrijke fysisch chemische poedereigenschappen?
1 / 52
volgende
Slide 1: Open vraag
VoedingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat zijn belangrijke fysisch chemische poedereigenschappen?

Slide 1 - Open vraag

Fysisch chemische poedereigenschappen 
Hfd 6 Zuivelacademie
1 Samenstelling in droge stof       6 Oplosbaarheid
2 Freeflowing eigenschappen     7 Vrij vet
3 Sediment                                             8 Vocht
4 WPN                                                        9 Aw
5 Stampvolume


Slide 2 - Tekstslide

Welke zaken hebben met name invloed op het vocht%?

Slide 3 - Open vraag

Vocht gehalte hangt vooral af van
Druppelgrootte en deze hangt vooral af van 
  • Viscositeit concentraat en 
  • Nozzledruk
Luchtcondities
  • Temperaturen in- en uitgaande lucht
  • Absoluut vochtgehalte ingaande lucht

Slide 4 - Tekstslide

Invloedsfactoren vocht

Slide 5 - Tekstslide

Effect op vocht% poeder bij gelijk absoluut vocht aanzuiglucht
Inlaat temp. hoger en gelijke uitlaattemp  = hoger vocht% + hogere nozzle druk
Inlaattemp gelijk en lagere uitlaattemp = hoger vocht% en hogere nozzle druk
5 graad hogere SFB inlaatttemp = 1 graad hogere uitlaattemp.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vocht% bijsturen bij Wheyco?

Slide 7 - Open vraag

Vocht bijsturen bij Wheyco
  • In principe is temperatuur luchtinlaat constant. Als veranderen luchtinlaattemperatuur dan is dat om de nozzle druk weer maximaal te krijgen
  • Vocht% bij WPC wordt met name geregeld met temperatuur inlaat fluïdbed aanpassen (min. 95 °C en max. 105 °C)
Hoeveelheid lucht aanpassen (poeder moet wel goed blijven fluïdiseren)

Slide 8 - Tekstslide

Free Flowing
belang en hoe controleren?

Slide 9 - Woordweb

Hoe kun je simpel free flowing bepalen

Slide 10 - Open vraag

Bepalen van de Talud hoek /
Meten hoeveel cm een vaste hoeveelheid poeder "uitloopt"

Slide 11 - Tekstslide

Welke stroomt beter

Slide 12 - Tekstslide

Welke stroomt beter?
A

Slide 13 - Quizvraag

Waar hangt de stroombaarheid van af?

Slide 14 - Open vraag

Vrijstroombaarheid hangt af van
  • Grootte poederdeeltje (groter is beter)
  • Vorm poederdeeltje (rond, glad is beter)
  • Hygroscopiciteit (minder is beter)
  • Electrische ladin (bijv cycloon en filterpoeder)
  • Oppervlak poederdeeltje (weinig vrij vet en lactose is beter)

Slide 15 - Tekstslide

Invloedsfactoren op stampvolume / bulkdensity?

Slide 16 - Woordweb

Pakvolume (PV) (ml/100g poeder)
Stampvolume (SV) = ml/100g na X  keren stampen
Bulkdensity = 100/SV (g/ml) (X = vaak 100)
3 componenten
  • Poeder
  • Interne lucht 
  • Externe lucht

Slide 17 - Tekstslide

Wat is waar?
A
Hoge bulkdensity = licht poeder
B
Hoog stampvolume = licht poeder
C
Volle melkpoeder heeft een hoger stampvolume dan magere melkpoeder
D
Een hoger droge stof% van het concentraat geeft poeder met een hoog stampvolume

Slide 18 - Quizvraag

Invloedsfactoren op stampvolume
Kleinere druppel =  poederdeeltje geeft kleiner pakvolume
Hogere droge stof retentaat geeft kleiner pakvolume

Slide 19 - Tekstslide

Andere factoren op buldensity
  • In- en externe lucht in poederdeeltjes
  • Vrijstroombaarheid van de poederdeeltjes
  • Variatie in deetjesgrootte (kleinere deeltjes vullen de ruimtes tussen de grotere delen)

Slide 20 - Tekstslide

Interne lucht = vacuolenvolume
Opgeloste lucht in concentraat zet uit tijdens droogproces en wordt opgesloten in poederdeeltje
  • Meer bij magere dan bij volle melkpoeder
  • Meer bij wiel dan bij nozzleverstuiving.

Slide 21 - Tekstslide

Procesvariabelen voor beheersing (verlaging) pakvolume (1)
  1. Indikkingsgraad verhogen (werkt met name bij wielverstuiving) (zwaarder door minder interne lucht, lichter door grotere poederdeeltjes)
  2. Lagere luchtinlaattemperatuur (minder dampbelvorming)
  3. Hogere concentraattemperatuur (lagere visco, kleinere druppel/poederdeeltje met minder externe lucht)


Slide 22 - Tekstslide

Procesvariabelen voor beheersing (verlaging) pakvolume (2)
  • Intensievere concentraatverstuiving (bij nozzle met hogere druk/kleinere nozzle opening) (bij wiel  hoger toerental/groter wiel of gebogen kanalen)
  • Minder agglomereren van poeder
  • Intensievere nabehandeling van poeder (meer poeder en meer lucht op externe bed, hogere luchtsnelheden bij pneumatisch transport)

Slide 23 - Tekstslide

Invloed voorverhitting 
op bulkdensity
jjll
Minder serumeiwit beschadiging = betere waterbinding = vereist intensiever drogen en geeft minder interne lucht

Slide 24 - Tekstslide

Nadelen interne lucht?

Slide 25 - Open vraag

Nadelen interne lucht
  • Meer kans op (vet)oxydatie
  • Hoger pakvolume
  • Lagere oplossnelheid/oplosbaarheid

Slide 26 - Tekstslide

3 theorieën over oorzaken interne lucht
  1. Insluiten van lucht tijdens verneveling en in het wiel (oplossing stoom op het wiel zetten)
  2. "Huidje" (schil) vorming + dampbeltheorie door te snelle droging. Dampbel condenseert en lucht wordt naar binnen gezogen.
  3. Luchtkerntheorie (Gas in concentraat wordt een luchtkern) (wordt ook gebruikt om volumineus poeder te maken met N2)

Slide 27 - Tekstslide

Externe lucht = lucht tussen de deeltjes
Invloedsfactoren zie vrijstroombaarheid

Slide 28 - Tekstslide

Poeder
  • Beter vrijstroombaar, minder externe lucht = zwaarder
  • Externe lucht hangt af van deeltjesgrootte(verdeling) en vorm
  • Vet% hoger minder interne lucht = zwaarder

Slide 29 - Tekstslide

Dosering gas aan concentraat voor verstuiver
Gebruikte gassen zijn stikstof en koolzuurgas
Doelen: beïnvloeding stortgewicht en schuimhoogte
Neveneffect: meer gas geeft snellere droging (ook kans op meer fines)

Slide 30 - Tekstslide

Wat zijn de verschillen tussen stikstof en koolzuurgas?

Slide 31 - Open vraag

Verschillen
  • CO2 lost op in de emulsie en wordt weer een gasbolletje in de droger. CO2 geeft een lichter poeder.
  • CO2 doseer je als vloeistof (geen koeler nodig)
  • N2 doseren als gas (liefst dicht bij de Nozzle) 
  • N2 geeft een zwaarder poeder en beter schuim.


Slide 32 - Tekstslide

WPN?

Slide 33 - Woordweb

4 categorien
  1. High Heat WPN kleiner dan 1,5 mg/g (bijv. 4 min. 90 C)
  2. Medium Heat WPN tussen 1,5 en 6,0 mg/g
  3. Low Heat WPN groter dan 6 mg/g
  4. WPN groter dan 8??mg/g. Vroeger voor kaasbereiding.

Slide 34 - Tekstslide

Voordelen High Heat

Slide 35 - Open vraag

Voordelen High Heat 
  • Lager kiemgetal
  • Anti-oxydante werking (voor vet chocolade industrie
  • Denaturatie serumeiwitten geven meer vochtbinding (brood)

Slide 36 - Tekstslide

Oplosbaarheid bepalen
  • via sediment (in 50 ml oplossen)
  • "koud" oplossen in water van 24 C (ADMI)
  • Koffietest (zien van flecks)
 

Slide 37 - Tekstslide

Factoren die de oplosbaarheid beïnvloeden

Slide 38 - Woordweb

Oplosbaarheid hangt af van
  • Deeltjesgrootte
  • Droogtemperatuur in de toren
  • Denaturatie van serumeiwit
  • Homogenisatiegraad

Slide 39 - Tekstslide

Deeltjesgrootte
Grotere druppel = moeilijker te drogen = intensiever = hogere (uitlaat)droogtemperatuur = meer onoplosbare delen

Slide 40 - Tekstslide

Grondstoffen
  • Samenstelling (hoger eiwit%, visceuzer, grotere druppel, intensievere droging)
  • pH (lagere pH, lagere eiwitstabiliteit)

Slide 41 - Tekstslide

Voorbewerking
  • Hogere droge stof geeft visceuzer product,(grotere druppels, moeilijker te drogen). Slechter oplosbaar
  • Homogenisatie geeft  meer adsorptie van caseïne aan vet en hogere viscositeit. Slechter oplosbaar
  • Intensiever verhitten=meer denaturatie serumeiwit= viscositeitsverhoging en meer serumeiwit neerslaan op caseïne= Caseïne minder vetminnend=slechter oplosbaar vet, maar beter oplosbaar poeder

Slide 42 - Tekstslide

Voorbewerking  en drogen
  • Dikmelkbak op laag niveau / korte verblijftijd en concentraatverhitter zo dicht mogelijk bij verstuiver (bij hogere temperaturen serumeiwitdenaturatie, nadikken, (erg) visceur. Grote druppel en slechter oplosbaar
  • Lagere lucht uitlaattemperaturen geven betere oplosbaarheid:
Fijne verneveling (kleinere druppels drogen gemakkelijker)
Weinig caseïne op het vet
Korte tijd in buffertank

Slide 43 - Tekstslide

Welke poedereigenschappen beïnvloed droge stof% concentraat

Slide 44 - Open vraag

Relatie droge stof concentraat en poedereigenschappen

Slide 45 - Tekstslide

Reconstitutie= weer oplossen
4 fasen
  1. Het bevochtigen = wettability
  2. Het naar beneden zakken = sinkability
  3. Het uiteen vallen van het poeder = dispersability
  4. Het oplossen = solubility

Slide 46 - Tekstslide

Wat is vrij vet?

Slide 47 - Woordweb

Vrij vet = snel extraheerbaar vet (met ether)
Naakt vet = vet (onbeschermd) aan oppervlak poederdeeltje
Oorzaken
  • Te weinig oppervlakte actief materiaal (caseïne/lecithine) in het concentraat (of teveel oppervlakte vet (te veel vet, kleinere vetbollen etc.) 
  • Intensief voorverhitten (serumeiwit "slaat neer op caseïne, daardoor caseïne beter oplosbaar en minder beschikbaar voor vet)

Slide 48 - Tekstslide

Oorzaken vrij vet 2
  • Homogenisatie (meer vetboloppervlak, kans op te weinig membraanoppervlakmateriaal)
  • Te intensief drogen (geeft hittebeschadiging en snelle krimp. Oppervlaktelaagjes zullen eerder scheuren
  •  Beschadiging oppervlaktelaagje vetbol tijdens (ruw) transport

Slide 49 - Tekstslide

Nadelen hoog vrij vet%
  1. Meer kans op oxydatiegebreken
  2. Slechtere stromingseigenschappen/ meer vervuiling apparatuur
  3. Slechtere oplosbaarheid (slecht bevochtigbar)
  4. Ontstaan van flecks (stippen) en onoplosbaar "schuim" (als vrij vet zich met eiwit verbindt)


Slide 50 - Tekstslide

Deeltjesgrootteverdeling
Aantal kleine deeltjes (0-20 micrometer)is heel groot, maar klein in massa %

Slide 51 - Tekstslide

Als 20 (massa) % van het poeder naar de cyclonen gaat, hoeveel % van de poederdeeltjes is dit?
A
20%
B
40%
C
60%
D
80%

Slide 52 - Quizvraag