woordenschat H1 en H2

Woordenschat H1 - blz. 24
Doel:
Je weet wat een vergelijking is.
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat H1 - blz. 24
Doel:
Je weet wat een vergelijking is.

Slide 1 - Tekstslide

Vul in:
Ik voel me zo vrij als een ...
A
vis
B
hond
C
vogel
D
kind

Slide 2 - Quizvraag

De leerling was zo ... als een pauw, toen hij zijn cijfer hoorde.
A
mooi
B
trots
C
ijdel
D
vlug

Slide 3 - Quizvraag

Vergelijkingen
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object(o) en het beeld(b).
Het object is iets uit de werkelijkheid. Het beeld is iets waar het object op lijkt.
vb: Wat een boom(b) van een kerel (o).

Slide 4 - Tekstslide

Om het object en het beeld met elkaar te verbinden, gebruik je woordjes:
- als een ...
- lijkt wel een ...
- zo ... als een ...
- een ... van een ...
- ... is net ...

Slide 5 - Tekstslide

Een vergelijking is een vorm van beeldspraak.
Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.

Waarom gebruiken we dit?

Slide 6 - Tekstslide

Maak
Opdracht 1, 2 en 3

Volgende week maandag afhebben + leren!

Slide 7 - Tekstslide

opdr. 2: moeilijke woorden
1. Jan en alleman = alle aanwezigen
2. relatief = nogal
3. recente = ...

vergelijkingen (10 x):
1. balen als een stekker = er meer dan genoeg van hebben
2. buigen als een knipmes = zeer onderdanig doen

Slide 8 - Tekstslide

Woordenschat H1 - les 2
Doel: 
Je kan een vergelijking in een tekst herkennen.
Je kan de betekenis van moeilijk woorden vinden.

Slide 9 - Tekstslide

Wat weet je nog?
Zo ... als een veertje.
Zo ... als een gans.
Bloeden als een ...
Roken als een ...

Hoe noemen dit soort taalgebruik?

Slide 10 - Tekstslide

Luister naar een boek fragment:
Welke beeldspraak heb je gehoord?
Schrijf ze op zodra je ze hoort.

Slide 11 - Tekstslide

Vragen over het huiswerk?
Kijk je huiswerk na.

Slide 12 - Tekstslide

opdracht:
- Werk in een groepje van 4 leerlingen (7 groepjes).
- Bedenk met elkaar een kort verhaal en verwerk de moeilijke woorden van opdracht 2 in de zinnen. 
- Lees jullie verhaal voor aan de klas.

Slide 13 - Tekstslide

groepjes:
groepje 1: Mylene, Stacey, Mikki, Elise
groepje 2: Renzo, Ronan, Jeremiah, Victor
groepje 3: Caitlin, Simone, Nursena, Khiara
groepje 4: Sophia, Suus, Anouk, Luna
groepje 5: Ege, Ali, Yash, Rehan
groepje 6: Ginger, Lisa, Emma, Leonore
groepje 7: Alex, Steven, Levi, Dylann

Slide 14 - Tekstslide

HW:
Opdracht 4 en 5 + alles leren
Zelfstandig nakijken.

Slide 15 - Tekstslide

woordenschat - les 3 (blz. 26)
Doel: je kan de moeilijke woorden toepassen

Slide 16 - Tekstslide

programma
  1. HW nakijken
  2. moeilijke woorden opdracht
  3. HW: leer alle moeilijke woorden en vergelijkingen van H1
  4. H2: leer de theorie en maak 1 en 2  (blz. 54) 

Slide 17 - Tekstslide

opdracht:
Schrijf met elkaar een kort verhaal. Bedenk om de beurt één of enkele zinnen. Schrijf de tekst in je schrift.
Iedereen maakt gebruik van de moeilijke woordenlijst en/of van een vergelijking. Onderstreep de moeilijke woorden.
Corrigeer elkaar als een woord niet goed wordt toegepast of niet klopt met de betekenis van de zin!!! 
Na vijftien minuten worden de verhalen voorgelezen.

Slide 18 - Tekstslide

woordenschat - les 4

Slide 19 - Tekstslide

woordenschat H2 (blz. 54)
Figuurlijk taalgebruik: Metafoor en personificatie

Maak de startopdracht.

Slide 20 - Tekstslide

programma
  • opwarmertje
  • uitleg metafoor en personificatie
  • maken: opdracht 1 en 2 

Slide 21 - Tekstslide

opwarmertje
1. De zon doet zijn best tevoorschijn te komen.
2. Toen Pim de slang dichterbij zag kruipen, greep de angst hem bij de keel.

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?

Slide 22 - Tekstslide

Uitleg metafoor (blz. 54)
Vergelijking: je vergelijkt een object met een beeld.
voorbeeld: Mijn buurman is zo groot als een reus.
Bij een metafoor laat je het object weg en noem je alleen het beeld.
voorbeeld: Die reus van hiernaast komt ons vanavond even helpen met klussen.
--> Wat is de metafoor in het voorbeeld?

Slide 23 - Tekstslide

maar ook:
alle spreekwoorden.

voorbeeld: - Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.

Ook dit is figuurlijk taalgebruik en je bedoelt er iets anders mee:
--> Je mag niet klagen over de kwaliteit van iets wat je gekregen hebt.

Slide 24 - Tekstslide

personificatie:
Je geeft een voorwerp, plant, dier of abstract begrip een menselijke eigenschap.

Toen de worstelaar ging zitten, kreunde de stoel onder zijn gewicht.

Slide 25 - Tekstslide

Maak 1 en 2 (blz. 54)

Slide 26 - Tekstslide

woordenschat - les 5
Doel: 
  • Je weet wat een metafoor, een personificatie en een vergelijking is.
  • Je weet de betekenis van spreekwoorden en moeilijke woorden.

Slide 27 - Tekstslide

programma
  • opwarmertje
  • HW nakijken
  • oefenzinnen maken
  • Maken: opdr. 3 en 4 

Slide 28 - Tekstslide

opwarmertje
Maak af:
Wie de schoen past ... .

Wat voor stijlfiguur is dit?
Wat betekent het?

Slide 29 - Tekstslide

WH nakijken

Slide 30 - Tekstslide

 oefen zinnen
voorbereiding SO

Slide 31 - Tekstslide

Maken: opdr. 3 en 4
De antwoorden bespreek ik morgen tijdens de mentorles.
Neem de antwoorden voor woordenschat dus mee!!

Slide 32 - Tekstslide

afsluiter
De stoel kreunde onder zijn gewicht =

Slide 33 - Tekstslide