Via Vervolg - T3 - H2 - spelling en grammatica deel 2

VIA Vervolg
Thema 3: 
Planten en dieren

Hoofdstuk 2:
Spelling en grammatica
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

VIA Vervolg
Thema 3: 
Planten en dieren

Hoofdstuk 2:
Spelling en grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
* Ik weet wat een hulpwerkwoord is en kan deze vinden in een zin.

* Ik weet wat een voltooid deelwoord is en kan deze vinden in een zin.

* Ik kan het TaXiKoFSCHiP gebruiken.

* Ik weet wat een werkwoordelijk gezegde is en kan deze vinden in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in de zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Het onderwerp in de zin kun je vinden met de 'wie of wat vraag'.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Video

Theorie: Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is de werkwoordsvorm die aangeeft dat iets is gebeurd.

Een voltooid deelwoord begint met een voorvoegsel: ge-, ver-, her-, er-, be- of ont-.

Een voltooid deelwoord eindigt op -d, -t of -(e)n. 

Slide 6 - Tekstslide

Bedenk een voltooid deelwoord wat begint met: be - ge - ver - ont

Slide 7 - Woordweb

Theorie: hulpwerkwoord
In elke zin staat minimaal 1 werkwoord. 
Het belangrijkste werkwoord in de zin is de persoonsvorm.

De persoonsvorm kan ook een hulpwerkwoord zijn.
Een hulpwerkwoord staat altijd met een ander werkwoord in de zin en dat noemen we het voltooid deelwoord

Veel voorkomende hulpwerkwoorden zijn: hebben, zijn, worden, kunnen, mogen zullen, willen en moeten. 

Slide 8 - Tekstslide

Even oefenen
Ik ben naar de dierentuin geweest.

Persoonsvorm (hulpwerkwoord): ben
Voltooid deelwoord (werkwoord): geweest

Werkwoordelijk gezegde: ben geweest. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:
Het muisje is in de val gelopen.
A
is
B
gelopen

Slide 10 - Quizvraag

Hij heeft besloten dat hij meegaat op kamp.
Wat is in deze zin de PV (hulpwerkwoord)?
A
heeft
B
besloten

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Video

Theorie: sterke en zwakke WW
Onthoud! Alleen een sterk werkwoord veranderd van klank!!!



zwak TT
zwak VT
sterk TT
sterk VT
pak
pakte
ruik
rook
tob
tobde
sluip
sloop
mis
miste
stink
stonk
stap
stapte
drink
dronk

Slide 13 - Tekstslide

De poes....(sluipen) elke dag door de tuin.

Slide 14 - Open vraag

De zwaluw is tegen het raam.....(vliegen)

Slide 15 - Open vraag

Het meisje heeft alle in het asiel.....(voeren).

Slide 16 - Open vraag

In de krant.....(lezen) ik laatst een artikel over Greenpace.

Slide 17 - Open vraag

De bever heeft zijn jongen in veiligheid....(brengen).

Slide 18 - Open vraag

Gisteren hebben wij de katten geen eten gegeven.
Schrijf alle werkwoorden op.

Slide 19 - Open vraag

Elke drie weken moet ik de tuin sproeien.
Schrijf alle werkwoorden uit de zin op.

Slide 20 - Open vraag

In deze dierentuin leven geen ijsberen.
Schrijf alle werkwoorden uit de zin op.

Slide 21 - Open vraag

Aan de slag!
Maak opdracht 9 tot en met 16 in je boek.

Start op bladzijde 220

Succes! 

Slide 22 - Tekstslide