L2 Grammatica / Spelling M3: zinsdelen

Deze les
Startopdracht: zinnen ontleden en tegenwoordige en verleden tijd
Uitleg: tegenwoordige tijd en verleden tijd spellen
Maken: opdracht 1 t/m 6 (blz. 30).
Klaar? Kijk de opdrachten van Woordenschat na. 
Terugblikken: tegenwoordige tijd en verleden tijd

Wat kun je na deze les?
- de persoonsvorm, het gezegde, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling  benoemen van een zin.


1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deze les
Startopdracht: zinnen ontleden en tegenwoordige en verleden tijd
Uitleg: tegenwoordige tijd en verleden tijd spellen
Maken: opdracht 1 t/m 6 (blz. 30).
Klaar? Kijk de opdrachten van Woordenschat na. 
Terugblikken: tegenwoordige tijd en verleden tijd

Wat kun je na deze les?
- de persoonsvorm, het gezegde, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling  benoemen van een zin.


Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?
Het broertje van Damien had gisteren een mooie tekening voor hem gemaakt.

Slide 3 - Woordweb

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin?
Monica sloeg de deur met een harde knal dicht.
A
de deur
B
met een harde knal
C
Monica
D
harde knal

Slide 4 - Quizvraag

Zinsdelen: ontleden
De persoonsvorm: Gebruik de tijdproef!
Het onderwerp: Wie (soms: Wat) + pv?
Het (werkwoordelijk) gezegde: alle werkwoorden in de zin
Het lijdend voorwerp: Wat (soms: Wie) + gez + ow?
Het meewerkend voorwerp: Aan (soms: voor) wie + gez + ow + lv?
De bijwoordelijke bepaling: alles wat overblijft. (Waar? Waarheen? Waarover? Waarom? Waardoor? Waarvandaan? Wanneer? Hoe?) 

Slide 5 - Tekstslide

Verbeter de volgende zin.
ivo van breukelen is een bekende radio-dj

Slide 6 - Open vraag

Leestekens
Je zet een komma:
- tussen twee persoonsvormen;
- tussen delen van een opsomming;
- na een naam of uitroep aan het begin van een zin;
- voor verbindingswoorden, zoals: nadat, omdat, terwijl, toen, want.

Je gebruikt een dubbele punt en aanhalingstekens:
- bij een citaat: Mees riep: 'Kijk uit voor die fietser!'

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdletters
Je schrijft hoofdletters:
- aan het begin van een zin.
- bij namen: Stijn van Dam, de familie Van Dam, Marco's tas, Utrecht, Jumbo, Coop, Kerstmis.
- bij aardrijkskundige namen: Amerikaanse, Zuid-Hollandse, Gelderland.
Geen hoofdletters bij namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken.

Slide 8 - Tekstslide

Verbeter de volgende zin.
Mark roept door de gang we hebben morgen geen wiskunde

Slide 9 - Open vraag

Welke zin is fout?
A
Raoul heeft gisteren een karper gevangen.
B
De familie Van Duinen gaat morgen op vakantie.
C
Sanne miste de bus doordat zij te lang stond te kletsen.
D
Ronald riep: 'Ik ga zo naar het winkelcentrum!'

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
In frankrijk eten leerlingen in de middag op school waarna zij weer de les in gaan.
B
In Frankrijk eten leerlingen in de middag op school, waarna zij weer de les in gaan
C
In frankrijk eten leerlingen in de middag op school waarna zij weer de les in gaan.
D
In Frankrijk eten leerlingen in de middag op school, waarna zij weer de les in gaan.

Slide 11 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin noemen we samen het werkwoordelijk gezegde (wwg). Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden.

Voorbeeld: De man heeft vandaag een nieuwe auto gekocht.
wwg = heeft gekocht 


Slide 12 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Mijn moeder heeft cola ingeschonken.

Slide 13 - Open vraag

Wat is het onderwerp en het lijdend voorwerp in de zin?
Heb jij weleens een olifant in het echt gezien?

Slide 14 - Open vraag