Ik kan aan het einde van de les het verschil uitleggen tussen een chronologische en niet-chronologische vertelvolgorde.
Ik kan aan het einde van de les het verschil uitleggen tussen een terugverwijzing en een flashback. Ik kan hiervan een voorbeeld geven.
Ik kan aan het einde van de les het verschil uitleggen aan de hand van een voorbeeld tussen de verteltijd en de vertelde tijd.