fictie blok 5

Fictie 
Blok 5
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie 
Blok 5

Slide 1 - Tekstslide

TIJD
Verhalen spelen zich af in een bepaalde tijd.

Slide 2 - Tekstslide

Wie laat zien in welke tijd het verhaal zich afspeelt.
A
de schrijver
B
de hoofdpersoon
C
de bijpersoon

Slide 3 - Quizvraag

Op welke manieren?
 - door een jaartal te noemen;
- door historische figuren of gebeurtenissen te laten voorkomen; 
 -door gebruiken, gewoontes, voorwerpen of kleding uit die tijd te beschrijven; 
-door de ruimte uit die tijd te beschrijven.

Slide 4 - Tekstslide

Tijdloze verhalen
‘Er was eens …’ 

De booschap is belangrijker dan de tijd.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is vooral een tijdloos verhaal?
A
sprookje
B
thriller
C
liefdesverhaal

Slide 6 - Quizvraag

Vertelde tijd
De tijd die in een verhaal voorbijgaat, noem je de vertelde tijd.

De vertelde tijd in verhalen kan wisselen van slechts een paar uur tot tientallen jaren.

Slide 7 - Tekstslide

chronologisch 
Als de gebeurtenissen na elkaar worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn, dan wordt het verhaal chronologisch verteld.

Slide 8 - Tekstslide

Als de gebeurtenissen na elkaar worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn, dan wordt het verhaal chronologisch verteld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag


Verwijzingen in chronologie


Een terugverwijzing is vrij kort: enkele woorden of zinnen. Meestal gaat het om de gedachten van een personage.

Een vooruitwijzing is een mededeling over iets wat later zal gebeuren of een gedachte van een personage van angst of hoop voor de toekomst. 

Slide 10 - Tekstslide

Een terugverwijzing kijkt vooruit.
A
Waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Een vooruitwijzing kijkt terug.
A
Waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Flashback
In een flashback springt het verhaal terug in de tijd, naar gebeurtenissen die eerder plaatsvonden. Een flashback is langer dan een terugverwijzing.
Je leert het verleden kennen van de hoofdpersoon.

Slide 13 - Tekstslide

Proloog vs Epiloog
Proloog = een apart hoofdstuk voorafgaand aan het eerste hoofdstuk.

Epiloog: een apart hoofdstuk na het laatste hoofdstuk.

Slide 14 - Tekstslide

Proloog

- In de proloog wordt vaak iets verteld over de afloop.

- Het geeft extra spanning.
Epiloog

- geeft een terugblik op de gebeurtenissen.

- Kan vanuit een ander personage.

Slide 15 - Tekstslide

Een proloog is apart hoofdstuk voorafgaand aan het eerste hoofdstuk?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Een epiloog is apart hoofdstuk voorafgaand aan het eerste hoofdstuk?
A
Waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Vertelperspectief
Ik- Perspectief= de gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm. 

Hij/zij-perspectief= de gebeurtenissen worden in hij- of zij-vorm verteld. 

Alwetende verteller= de alwetende verteller speelt zelf geen rol in het verhaal, maar hij weet alles van alle personages en gebeurtenis

Slide 18 - Tekstslide

Ik-verteller

- Je kijkt in het hoofd van de hoofdpersoon. 


Schakelt hij tussen perspectieven is het een wisselend perspectief
Hij/zij- verteller

- Je leert de ‘binnenwereld’  kennen van hem of haar en doordat deze persoon aanwezig is in alle scènes van het verhaal.

Slide 19 - Tekstslide

Als de schrijver niet schakelt tussen perspectieven is er sprake van een wisselend perspectief.
A
Waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag