Fictie blok 5

Fictie blok 5






Leerjaar 3 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Fictie blok 5






Leerjaar 3 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Fictie blok 5
 Afspraken en regels
Leerdoelen
Korte terugblik vorige les
Voorkennis ophalen
Uitleg theorie (tussendoor quiz vragen)
Zelfstandig werken aan de opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken en regels
Je bent op tijd in de klas!
 Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing
2e keer strafwerk
3e keer nablijven
Kauwgom/snoep in de prullenbak --> nu nog kans om het weg te gooien
Als ik aan het woord ben, zijn jullie stil --> ook als jullie klasgenoten iets vragen, geen opmerkingen

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen:
Na deze paragraaf:

kun je beoordelen of een verhaal chronologisch of niet-chronologisch verteld wordt;
kun je aangeven hoe een verhaal begint en eindigt;
kun je het vertelperspectief herkennen.




Slide 4 - Tekstslide

Korte terugblik vorige les

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer noemen we een verhaal realistisch?
A
Als het altijd over de toekomst gaat
B
Als het over draken en magie gaat
C
Verhalen zijn altijd niet-realistisch
D
Als het lijkt op iets wat in het echte leven zou kunnen gebeuren

Slide 6 - Quizvraag

Wat is fictie?
A
Waargebeurde verhalen
B
Krantenartikelen
C
Verzonnen verhalen
D
Nieuwsberichten

Slide 7 - Quizvraag

Voorkennis ophalen

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg theorie

Slide 9 - Tekstslide

Tijd in verhalen
Verhalen spelen zich af in een bepaalde tijd. De schrijver kan de tijd waarin een verhaal zich afspeelt op verschillende manieren laten zien:

  • door een jaartal te noemen;
  • door historische figuren of gebeurtenissen te laten voorkomen;
  •  door gebruiken, gewoontes, voorwerpen of kleding uit die tijd te beschrijven;
  • *door de ruimte uit die tijd te beschrijven.

Er zijn ook tijdloze verhalen. Zo’n verhaal draait om een boodschap voor alle mensen van alle tijden. De tijd is meestal in een ver verleden, maar dat is minder belangrijk. ‘Er was eens …’ Schrijvers kunnen ook moderne verhalen bewust een tijdloos karakter geven.




Slide 10 - Tekstslide

Hoe kan een schrijver de tijd aangeven? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Door historische figuren te noemen
B
Door emoties van de personages te beschrijven
C
Door kleding uit die tijd te beschrijven
D
Door een jaartal te noemen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een tijdloos verhaal?


A
Een verhaal dat zich afspeelt in een specifiek jaartal
B
Een verhaal waarin alleen kinderen voorkomen
C
Een verhaal dat om een boodschap draait die voor iedereen en alle tijden relevant is

Slide 12 - Quizvraag

Vertelde tijd
De tijd die in een verhaal voorbijgaat, noem je de vertelde tijd. Ook over de vertelde tijd geeft een schrijver aanwijzingen, door bijvoorbeeld te vertellen welke dag het is of hoe laat, welke datum of hoeveel tijd later het is. De vertelde tijd in verhalen kan wisselen van slechts een paar uur tot tientallen jaren, als bijvoorbeeld een complete familiegeschiedenis wordt verteld.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de "vertelde tijd"?
A
De tijd die de schrijver nodig had om het verhaal te schrijven
B
De tijd die voorbijgaat binnen het verhaal zelf
C
De tijd die het kost om het verhaal te lezen

Slide 14 - Quizvraag

Gebeurtenissen
De gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in een bepaalde volgorde. Als de gebeurtenissen na elkaar worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn, dan wordt het verhaal chronologisch verteld. Binnen die volgorde kunnen wel verwijzingen voorkomen naar dingen die eerder of later in het verhaal gebeuren:

Slide 15 - Tekstslide

Als een verhaal chronologisch verteld is, wat betekent dat?
A
De gebeurtenissen worden in de juiste volgorde verteld
B
Het verhaal begint in het verleden en eindigt in de toekomst
C
De gebeurtenissen worden in omgekeerde volgorde verteld

Slide 16 - Quizvraag

In een terugverwijzing verwijst een personage naar iets wat eerder gebeurde. Een terugverwijzing is vrij kort: enkele woorden of zinnen. Meestal gaat het om de gedachten van een personage.

 

Een vooruitwijzing is een mededeling over iets wat later zal gebeuren of een gedachte van een personage van angst of hoop voor de toekomst. Vooruitwijzingen verhogen vaak de spanning: je krijgt een vermoeden over het vervolg.

Slide 17 - Tekstslide

De schrijver kan er ook voor kiezen de gebeurtenissen in een andere volgorde te vertellen dan waarin ze gebeurd zijn. Dan wordt het verhaal niet-chronologisch verteld.

In een flashback springt het verhaal terug in de tijd, naar gebeurtenissen die eerder plaatsvonden. Een flashback is langer dan een terugverwijzing en de volgorde van gebeurtenissen wordt echt onderbroken.

Slide 18 - Tekstslide

De functie van terugverwijzingen en flashbacks is dat je als lezer meer informatie krijgt over een personage. Je komt iets te weten over het verleden, waardoor je het gedrag van een personage in het heden beter begrijpt

Slide 19 - Tekstslide

Wat is een terugverwijzing?
A
Een volledige scène waarin het verhaal teruggaat naar het verleden
B
Een voorspelling van wat later gaat gebeuren
C
Een kort stukje tekst dat verwijst naar iets wat eerder gebeurde

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het doel van een flashback?
A
Om meer spanning aan het verhaal toe te voegen
B
Om meer achtergrondinformatie over een personage te geven
C
Om te laten zien wat er in de toekomst gebeurt

Slide 21 - Quizvraag

Hoe kan een schrijver spanning toevoegen door tijdsgebruik?
A
Door gebruik te maken van vooruitwijzingen
B
Door het einde van het verhaal te verklappen
C
Door het verhaal chronologisch te houden

Slide 22 - Quizvraag

Wanneer springt een verhaal terug in de tijd om gebeurtenissen opnieuw te vertellen?
A
Bij een terugverwijzing
B
Bij een vooruitwijzing
C
Bij een flashback

Slide 23 - Quizvraag

Verhaalbegin en verhaaleinde
Er zijn verschillende manieren om een verhaal te beginnen. Als een schrijver eerst een beeld geeft van de personages en de situatie waarin ze zitten, dan is er een inleidend begin. Het verhaal kan ook midden in de gebeurtenissen beginnen. De schrijver valt met de deur in huis, er is geen inleiding en pas na een tijdje krijg je aanwijzingen over wie de personages zijn en hoe hun situatie is.

Sommige verhalen beginnen met een proloog, een apart hoofdstuk voorafgaand aan het eerste hoofdstuk. In de proloog wordt vaak iets verteld over de afloop, maar pas aan het eind van het verhaal begrijp je wie de personages in de proloog zijn. De proloog wekt extra spanning op.

Slide 24 - Tekstslide

De meeste verhalen eindigen met een gesloten einde. Alle vragen die door het verhaal zijn opgeroepen, zijn beantwoord en je weet hoe het met de personages afloopt. Als de afloop niet wordt verteld en aan het eind van het verhaal een aantal vragen niet is beantwoord, dan is er sprake van een open einde.

Sommige verhalen eindigen met een epiloog, een apart hoofdstuk na het laatste hoofdstuk.
De epiloog sluit vaak aan bij de proloog en geeft een terugblik op de gebeurtenissen, soms op een later tijdstip of vanuit een ander personage.

Slide 25 - Tekstslide

Wat gebeurt er bij een verhaal dat "in het midden" begint?
A
Het verhaal start bij het begin van het leven van een personage
B
Het verhaal begint midden in de actie
C
Het verhaal eindigt zonder uitleg

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een proloog in een verhaal?
A
Een apart hoofdstuk aan het begin dat vaak al iets over de afloop vertelt
B
Het laatste hoofdstuk van een verhaal
C
Een stukje tekst in het midden van het verhaal

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een epiloog?
A
Een samenvatting van het verhaal
B
Een voorstukje voor het verhaal
C
Een terugblik op de gebeurtenissen, vaak na het laatste hoofdstuk

Slide 28 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Bij een gesloten einde zijn alle vragen beantwoord, terwijl bij een open einde sommige vragen onbeantwoord blijven.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Hoe kan een verhaal eindigen als het veel spanning moet opwekken?
A
Met een gesloten einde
B
Met een open einde
C
Met een epiloog

Slide 30 - Quizvraag

Vertelperspectief
Als je een verhaal leest, bekijk je alles vanuit een bepaald standpunt. Dit heet het vertelperspectief. Een schrijver kan kiezen uit verschillende mogelijkheden:

Slide 31 - Tekstslide

  • Ik-vertelperspectief: de gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm. Je zit als lezer als het ware ‘in het hoofd’ van deze ik-persoon.
  • Hij-/zij-vertelperspectief: de gebeurtenissen worden in hij- of zij-vorm verteld. Je beleeft de gebeurtenissen door de ogen van de hij- of zij-figuur, doordat je van hem of haar de ‘binnenwereld’ leert kennen en doordat deze persoon aanwezig is in alle scènes van het verhaal.
  • Alwetende verteller: de alwetende verteller speelt zelf geen rol in het verhaal, maar hij weet alles van alle personages en gebeurtenissen. Hij geeft soms ook commentaar op het verhaal.


Slide 32 - Tekstslide

Kiest een schrijver voor het hij-/zij-vertelperspectief of het ik-vertelperspectief, dan kan er ook sprake zijn van wisselend perspectief. Verschillende personages wisselen elkaar dan af als hoofdpersoon, vaak per hoofdstuk.

Slide 33 - Tekstslide

Wat is het "ik-vertelperspectief"?
A
Het verhaal wordt verteld door een verteller die niet in het verhaal voorkomt
B
Het verhaal wordt verteld door een personage in de ik-vorm
C
Het verhaal wordt verteld door meerdere personages

Slide 34 - Quizvraag

Welke verteller weet alles over de personages en gebeurtenissen?
A
Ik-verteller
B
Wisselend perspectief
C
Alwetende verteller

Slide 35 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een wisselend perspectief?
A
Het verhaal blijft steeds bij één personage
B
Het verhaal bevat geen personages
C
De verteller wisselt per hoofdstuk van perspectief tussen verschillende personages

Slide 36 - Quizvraag

Aan de slag!
Wat?: fictie blok 5 
Hoe?: zelfstandig, dus in stilte :)
Hulp?: de docent, steek je vinger op!
Tijd?: de rest van de les 
Uitkomst?: fictie blok 5 is af!
Klaar?: bijspijkeren

Slide 37 - Tekstslide