§10 voegwoorden

Lesplanning
* stillezen in je leesboek
* ophalen kennis voegwoorden
* theorie §10 voegwoorden
* oefenen met voegwoorden


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* voegwoorden herkennen.
* nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken.

timer
10:00
De lesregels gelden nog steeds!
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
* stillezen in je leesboek
* ophalen kennis voegwoorden
* theorie §10 voegwoorden
* oefenen met voegwoorden


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* voegwoorden herkennen.
* nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken.

timer
10:00
De lesregels gelden nog steeds!

Slide 1 - Tekstslide

Voegwoord
Verbindt zinnen, zinsdelen of losse woorden aan elkaar.

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht
Brainstorm in groepen van 3-4 leerlingen. 
Elke groep schrijft op een vel papier met een marker/stift, zo duidelijk mogelijk. 

Jullie hebben 3 minuten om zoveel mogelijk voegwoorden op te schrijven die jullie kennen. 

Denk snel en verspil geen tijd! 
timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide


1. Je leest nog eens de theorie van §10 voegwoorden en je maakt dan in stilte opdracht 1 t/m 4 van het lesboek.

Vragen? Kijk je eerst bij de theorie. Als je er dan nog niet uitkomt, laat je de vraag open tot de algemene uitleg is afgerond. Daarna kan je overleggen met je buurvrouw of -man. Komen jullie er samen niet uit? Dan steek je je hand op en kom ik langs.


2. Je doet mee met het klassikaal bespreken van de theorie.






Als je klaar bent, maak je de opdracht 5 van §10.

Keuzemoment

Slide 4 - Tekstslide

Voegwoord
Enkelvoudige zin        - een zin met één persoonsvorm
Samengestelde zin     - een zin met meerdere persoonsvormen

Een samengestelde zin bestaat uit twee of meer zinnen. De zinnen worden meestal verbonden door voegwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Er zijn twee verschillende voegwoorden:

1. Nevenschikkende
2. Onderschikkende

Slide 6 - Tekstslide

Nevenschikkende voegwoorden (ns vg)
  1. Verbinden gelijkwaardige delen met elkaar.
  2. De zinnen kunnen onafhankelijk van elkaar gebruikt worden. De woordvolgorde blijft dan onveranderd.
  3. En - want - maar - of 


Slide 7 - Tekstslide

Leo kan niet naar binnen, want hij is zijn sleutel vergeten.

Leo kan niet naar binnen.
Hij is zijn sleutel vergeten.

Nevenschikkend voegwoord = want

Slide 8 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden (os vg)
  1. Verbinden ongelijkwaardige delen met elkaar.
  2. De zinnen kunnen niet onafhankelijk van elkaar gebruikt worden zonder de woordvolgorde te veranderen.
  3. Veel verschillende os vg. 

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
De boer heeft het land omgeploegd, zodat hij volgende week aardappels kan planten.

Zin 1: De boer heeft het land omgeploegd.
Zin 2: Hij kan volgende week aardappels planten.
Volgorde zin 2 wordt aangepast bij de samengestelde zin. 
zin = os vg = zodat

Slide 10 - Tekstslide

Joanne kan niet mee, omdat ze ziek was.

  • Joanne kan niet mee.
  • Ze ziek was.

  • os vg = omdat

Slide 11 - Tekstslide

Oefening
§10 voegwoord 
maken opdracht 1 t/m 4

Als je vragen hebt, kijk je eerst bij de theorie. Daarna kan je zachtjes overleggen met je buurvrouw of -man. Komen jullie er samen niet uit? Dan steek je je hand op en kom ik langs.


timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Toets
Di 26-03
so gr. ws
§2, 4, 6, 8, 10

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf op een blad
Wat is het voegwoord en is deze onderschikkend of nevenschikkend?

De fruitboom heeft mooi gebloeid, maar door de droogte blijven de vruchten weg.

Slide 14 - Tekstslide

Schrijf op in je schrift
Ik kan voegwoorden herkennen en correct benoemen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel

Slide 15 - Tekstslide

Hoe vind je dat je gewerkt hebt?
Teken een emoji in je schrift.
timer
1:00

Slide 16 - Tekstslide