ARGO 16

Werkwoorden vanaf r. 10
(na de forms)
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksWOStudiejaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden vanaf r. 10
(na de forms)

Slide 1 - Tekstslide

ἐγελῶμεν (r. 10)

Welke uitspraak over het augment is waar?
A
is er niet
B
is samengetrokken
C
staat achter het voorvoegsel
D
is de eerste letter

Slide 2 - Quizvraag

ἐγελῶμεν (r. 10)

Welke tijd is het?
A
imperfectum
B
aoristus
C
praesens

Slide 3 - Quizvraag

ἐγελῶμεν (r. 10)

Wat voor soort werkwoord is het?
A
B
-αω
C
-εω

Slide 4 - Quizvraag

ἐγελῶμεν (r. 10)

In welke persoon staat het?
A
1e ev
B
1e mv
C
3e ev
D
3e mv

Slide 5 - Quizvraag

ἐγελῶμεν (r. 10)
Hoe vertaal je het?

Slide 6 - Open vraag

ἐμενομεν (r. 11)

Welke uitspraak over het augment is waar?
A
is er niet
B
is samengetrokken
C
staat achter het voorvoegsel
D
is de eerste letter

Slide 7 - Quizvraag

ἐμενομεν (r. 11)

Welke tijd is het?
A
imperfectum
B
aoristus
C
praesens

Slide 8 - Quizvraag

ἐμενομεν (r. 11)

Wat voor soort werkwoord is het?
A
B
-αω
C
-εω

Slide 9 - Quizvraag

ἐμενομεν (r. 11)

In welke persoon staat het?
A
1e ev
B
1e mv
C
3e ev
D
3e mv

Slide 10 - Quizvraag

ἐμενομεν (r. 11)
Hoe vertaal je het?

Slide 11 - Open vraag

ἐζητεῖ (r. 12)

Welke uitspraak over het augment is waar?
A
is er niet
B
is samengetrokken
C
staat achter het voorvoegsel
D
is de eerste letter

Slide 12 - Quizvraag

ἐζητεῖ (r. 12)

Welke tijd is het?
A
imperfectum
B
aoristus
C
praesens

Slide 13 - Quizvraag

ἐζητεῖ (r. 12)

Wat voor soort werkwoord is het?
A
B
-αω
C
-εω

Slide 14 - Quizvraag

ἐζητεῖ (r. 12)

In welke persoon staat het?
A
1e ev
B
1e mv
C
3e ev
D
3e mv

Slide 15 - Quizvraag

ἐζητεῖ (r. 12)
Hoe vertaal je het?

Slide 16 - Open vraag

ηὑρεν (r. 13)

Welke uitspraak over het augment is waar?
A
is er niet
B
is samengetrokken
C
staat achter het voorvoegsel
D
is de eerste letter

Slide 17 - Quizvraag

ηὑρεν (r. 13)

Welke tijd is het?
A
imperfectum
B
aoristus
C
praesens

Slide 18 - Quizvraag

ηὑρεν (r. 13)

Wat voor soort werkwoord is het?
A
B
-αω
C
-εω

Slide 19 - Quizvraag

ηὑρεν (r. 13)

In welke persoon staat het?
A
1e ev
B
1e mv
C
3e ev
D
3e mv

Slide 20 - Quizvraag

ηὑρεν (r. 13)
Hoe vertaal je het?

Slide 21 - Open vraag

ἐσκοπει (r. 13)

Welke uitspraak over het augment is waar?
A
is er niet
B
is samengetrokken
C
staat achter het voorvoegsel
D
is de eerste letter

Slide 22 - Quizvraag

ἐσκοπει (r. 13)

Welke tijd is het?
A
imperfectum
B
aoristus
C
praesens

Slide 23 - Quizvraag

ἐσκοπει (r. 13)

Wat voor soort werkwoord is het?
A
B
-αω
C
-εω

Slide 24 - Quizvraag

ἐσκοπει (r. 13)

In welke persoon staat het?
A
1e ev
B
1e mv
C
3e ev
D
3e mv

Slide 25 - Quizvraag

ἐσκοπει (r. 13)
Hoe vertaal je het?

Slide 26 - Open vraag

ἠρωτα (r. 13)

Welke uitspraak over het augment is waar?
A
is er niet
B
is samengetrokken
C
staat achter het voorvoegsel
D
is de eerste letter

Slide 27 - Quizvraag

ἠρωτα (r. 13)

Welke tijd is het?
A
imperfectum
B
aoristus
C
praesens

Slide 28 - Quizvraag

ἠρωτα (r. 13)

Wat voor soort werkwoord is het?
A
B
-αω
C
-εω

Slide 29 - Quizvraag

ἠρωτα (r. 13)

In welke persoon staat het?
A
1e ev
B
1e mv
C
3e ev
D
3e mv

Slide 30 - Quizvraag

ἠρωτα (r. 13)
Hoe vertaal je het?

Slide 31 - Open vraag

ποιεῖτε (r. 14)

Welke uitspraak over het augment is waar?
A
is er niet
B
is samengetrokken
C
staat achter het voorvoegsel
D
is de eerste letter

Slide 32 - Quizvraag

ποιεῖτε (r. 14)

Welke tijd is het?
A
imperfectum
B
aoristus
C
praesens

Slide 33 - Quizvraag

ποιεῖτε (r. 14)

Wat voor soort werkwoord is het?
A
B
-αω
C
-εω

Slide 34 - Quizvraag

ποιεῖτε (r. 14)

In welke persoon staat het?
A
2e ev
B
2e mv
C
3e ev
D
3e mv

Slide 35 - Quizvraag

ποιεῖτε (r. 14)
Hoe vertaal je het?

Slide 36 - Open vraag

ἐβοῶμεν (r. 15)

Welke uitspraak over het augment is waar?
A
is er niet
B
is samengetrokken
C
staat achter het voorvoegsel
D
is de eerste letter

Slide 37 - Quizvraag

ἐβοῶμεν (r. 15)

Welke tijd is het?
A
imperfectum
B
aoristus
C
praesens

Slide 38 - Quizvraag

ἐβοῶμεν (r. 15)

Wat voor soort werkwoord is het?
A
B
-αω
C
-εω

Slide 39 - Quizvraag

ἐβοῶμεν (r. 15)

In welke persoon staat het?
A
1e ev
B
1e mv
C
3e ev
D
3e mv

Slide 40 - Quizvraag

ἐβοῶμεν (r. 15)
Hoe vertaal je het?

Slide 41 - Open vraag

εἰσηλθεν (r. 17)

Welke uitspraak over het augment is waar?
A
is er niet
B
is de eerste letter
C
staat achter het voorvoegsel

Slide 42 - Quizvraag

εἰσηλθεν (r. 17)

Welke tijd is het?
A
imperfectum
B
aoristus
C
praesens

Slide 43 - Quizvraag

εἰσηλθεν (r. 17)

In welke persoon staat het?
A
1e ev
B
1e mv
C
3e ev
D
3e mv

Slide 44 - Quizvraag

εἰσηλθεν (r. 17)
Hoe vertaal je het?

Slide 45 - Open vraag