3K_paragraaf_2.7_les_1

In deze paragraaf leer je...
  • samengestelde zinnen vormen;
  • voegwoorden gebruiken.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

In deze paragraaf leer je...
  • samengestelde zinnen vormen;
  • voegwoorden gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm. "Scholieren zitten elke dag op de fiets."

Slide 2 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm. "Fietsers worden vaak achtergesteld."

Slide 3 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm. "Ik heb gelezen dat fietsers vaak veel ongelukken krijgen."

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Hoe leesbaar is jouw handschrift?
Leesbaar
Onleesbaar

Slide 6 - Poll

Noem twee nadelen van een slecht handschrift.

Slide 7 - Open vraag

Wat heeft je handschrift met grammatica te maken?

Slide 8 - Open vraag

Samengestelde zinnen
Een zin met één persoonsvorm noem je een enkelvoudige zin. Een zin met twee of meer persoonsvormen is een samengestelde zin. Eigenlijk zijn dat twee of meer zinnen waarvan één zin is gemaakt.
1. Jorieke speelt piano en haar broertje kijkt televisie.
2. Nadat ze met de hond had gewacht, fietste ze naar oma.
3. Het huiswerk had ik niet gemaakt, omdat ik mijn boek was vergeten.
4. Dit weekend slaap ik uit, ruim ik mijn kamer op en kijk ik een film.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een samengestelde zin?

Slide 10 - Open vraag

Uit hoeveel zinnen bestaat deze zin? "Jorieke speelt piano en haar broertje kijkt televisie."

Slide 11 - Open vraag

Uit hoeveel zinnen bestaat deze zin? "Nadat ze met de hond had gewacht, fietste ze naar oma."

Slide 12 - Open vraag

Uit hoeveel zinnen bestaat deze zin? "Het huiswerk had ik niet gemaakt, omdat ik mijn boek was vergeten."

Slide 13 - Open vraag

Uit hoeveel zinnen bestaat deze zin? "Dit weekend slaap ik uit, ruim ik mijn kamer op en kijk ik een film."

Slide 14 - Open vraag

Voeg-/signaalwoorden
Zinnen kun je aan elkaar plakken met een voeg-/signaalwoord, zoals: en, maar, want, omdat, terwijl, doordat. Voeg-/signaalwoorden kom je dus tegen in samengestelde zinnen.
  • Tim dacht dat hij het proefwerk had verknald, maar hij had een 8!
  • De hond kijkt zielig, omdat hij dan wat lekkers krijgt.

Let op: het voegwoord hoeft niet tussen twee oorspronkelijke zinnen te staan. Het kan ook aan het begin van de zin staan: Terwijl de leerlingen naar school fietsten, begon het hard te regenen.

Slide 15 - Tekstslide

Wat zijn voegwoorden?

Slide 16 - Open vraag

In wat voor zinnen kom je voegwoorden tegen?

Slide 17 - Open vraag

"Morgen moet ik eerder op school zijn. Ik zet mijn wekker."

Slide 18 - Open vraag

"De burgemeester opende de nieuwe school. Er was weinig belangstelling,"

Slide 19 - Open vraag

"Je kunt vanavond niet weg. Je fietslamp is kapot."

Slide 20 - Open vraag

Maak de samengestelde zin af. "Peter rende naar huis..."

Slide 21 - Open vraag

Maak de samengestelde zin af. "Als ik jou was..."

Slide 22 - Open vraag

Maak de samengestelde zin af. "Omdat..."

Slide 23 - Open vraag