Les 6: zwangerschap

Les 6: zwangerschap
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 6: zwangerschap

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je kunt beschrijven hoe de bevruchting bij de mens verloopt.
- Je kunt beschrijven hoe een zwangerschap verloopt.
- Je kunt uitleggen wat prenataal onderzoek is en hiervan voorbeelden noemen.

Slide 2 - Tekstslide

Inhoud
-Herhalingsopgaven
-Extra uitleg
-Opgave zwangerschap
-Filmpjes

Slide 3 - Tekstslide

Welke twee handelingen vallen onder seksualiteit?
A
Sporten
B
Winkelen
C
Zelfbevrediging
D
Zoenen

Slide 4 - Quizvraag

Iemand die jij leuk vindt streelt je been. Hierdoor krijg je een prettig gevoel.

Hoe noem je dit gevoel?
A
lustbeleving
B
zelfbevrediging
C
voortplanting

Slide 5 - Quizvraag

Mensen kunnen opgewonden raken van verhalen, foto’s of films. Dit noem je pornografie. In veel pornofilms gedragen de acteurs zich niet natuurlijk.

Waarin verschilt seks in porno met seks in een relatie?
A
Bij seks in een relatie is er meer intimiteit.
B
Bij seks in een relatie is er weinig seksualiteit.
C
Bij seks in een relatie is er geen lustbeleving.

Slide 6 - Quizvraag

Mensen kunnen opgewonden raken van verhalen, foto’s of films. Dit noem je pornografie. Na het zien van pornografie denken veel jongens dat hun penis te klein is. Sommige jongens willen zelfs een operatie om hun penis te vergroten.

Welke uitspraak is waar?
A
De jongens die een operatie willen, hebben een normale penis. Een penis in pornografie is vaak onrealistisch groot.
B
De jongens die een operatie willen, hebben een kleine penis. Een penis in pornografie heeft vaak een normale grootte.

Slide 7 - Quizvraag

Het ......... bestaat uit de eigenschappen en gedragingen die mensen mannelijk of vrouwelijk vinden.

Maak de zin kloppend.

Slide 8 - Open vraag

Wat is het verschil tussen panseksueel en aseksueel?

Slide 9 - Open vraag

Wat bedoelen we met transgender?

Slide 10 - Open vraag

Zwangerschap
Als een zaadcel de eicel na de ovulatie bevrucht, kan de eicel in leven blijven. De bevruchte eicel kan in de baarmoeder uitgroeien tot een kind.

Slide 11 - Tekstslide

Bevruchting
Bij geslachtsgemeenschap kan sperma in de vagina komen. De zaadcellen bewegen zich dan met behulp van hun zweepstaart in de richting van de baarmoeder en de eileiders. Komen ze daar een eicel tegen, dan kan deze worden bevrucht. De bevruchting van een eicel door een zaadcel vindt plaats in een eileider. Bij bevruchting versmelt de kern van een mannelijke geslachtscel met de kern van een vrouwelijke geslachtscel.
Bij bevruchting dringt de kop van een zaadcel de eicel binnen (zie afbeelding). De zweepstaart van de zaadcel blijft achter. Zodra de kop(kern) van een zaadcel de eicel is binnengedrongen, wordt de buitenste laag van de eicel ondoordringbaar. Hierdoor is het voor andere zaadcellen niet meer mogelijk deze eicel binnen te dringen.

Slide 12 - Tekstslide

Innesteling
De bevruchte eicel gaat zich meteen een aantal keren delen (zie afbeelding). Het klompje cellen dat zo ontstaat, wordt via de eileider vervoerd naar de baarmoeder. Het baarmoederslijmvlies is na de ovulatie erg dik en bevat veel bloedvaten. Het klompje cellen zet zich vast in het slijmvlies van de baarmoeder. Dat heet innesteling (zie afbeelding  volgende slide). Het baarmoederslijmvlies wordt dan niet afgestoten en er vindt geen menstruatie plaats. De vrouw is zwanger. Gedurende de zwangerschap wordt de vrouw niet ongesteld. De innesteling van het klompje cellen vindt plaats vijf tot zeven dagen na de ovulatie. Het klompje cellen groeit uit tot een kind. Het kind wordt ongeveer 38 weken na de bevruchting geboren.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Zwangerschap
Het kind ontwikkelt zich in de baarmoeder. De eerste weken noem je het een embryo. Vanaf de achtste week na de bevruchting noem je het een foetus (spreek uit: feutus). Na de geboorte noem je het een baby. De eerste weken van de zwangerschap zorgt het baarmoederslijmvlies voor de voeding van het embryo. Daarna ontstaat 
de placenta of moederkoek (zie afbeelding). Dat is een speciaal deel van de 
baarmoederwand dat wordt gemaakt door het kind en de moeder. In de 
placenta stroomt bloed in bloedvaten van het embryo vlak langs het bloed 
van de moeder. Hierdoor kunnen stoffen worden uitgewisseld van het bloed 
van de moeder naar het bloed van het embryo en omgekeerd. Het bloed van 
de moeder stroomt niet door het embryo, maar blijft door dunne vliezen 
gescheiden van het bloed van het embryo.
Het embryo is door de navelstreng verbonden met de placenta. Zuurstof en
 voedingsstoffen gaan van het bloed van de moeder naar het bloed van het 
embryo. Afvalstoffen gaan van het bloed van het embryo naar het bloed van 
de moeder.

Slide 15 - Tekstslide

De foetus
Om de foetus liggen twee vruchtvliezen. Daarbinnen 
bevindt zich vloeistof: het vruchtwater (zie afbeelding). De
 foetus drijft in het vruchtwater. Hierdoor wordt de foetus
 beschermd tegen stoten, tegen uitdroging en tegen 
wisseling van de temperatuur. Bovendien kan de foetus 
zich hierin gemakkelijk bewegen. Na negen maanden 
zwangerschap is de baby ‘klaar’ om geboren te worden.

Slide 16 - Tekstslide

Echografie en prenataal onderzoek

Als een vrouw ongeveer tien weken zwanger is, wordt meestal een echo (echografie) gemaakt. Met behulp van geluidsgolven ontstaat een beeld van de foetus in de baarmoeder (zie afbeelding). Aan de hand van deze echo kan de verloskundige bepalen hoelang de vrouw precies zwanger is en wanneer het kind dus ongeveer geboren zal worden. Tijdens de zwangerschap kan worden onderzocht of de moeder een grotere kans heeft op een kind met een aangeboren afwijking of erfelijke ziekte. Dit noem je prenataal onderzoek (pre = voor, nataal = de geboorte). Ook kan het geslacht van de baby worden bepaald. Prenatale tests zijn niet verplicht. De eerste prenatale test die een moeder krijgt aangeboden, is de combinatietest. Deze vindt plaats tussen de negende en de veertiende week van de zwangerschap.
Met de combinatietest wordt vastgesteld of er een 
kans is op een kindje met downsyndroom. De test
bestaat uit een bloedonderzoek bij de moeder en een 
nekplooimeting bij de foetus. De meting van de
nekplooi wordt gedaan met een echo. Met de
resultaten van beide tests wordt berekend of er een
verhoogde kans is op een kind met downsyndroom.

Slide 17 - Tekstslide

Echografie en prenataal onderzoek
Sinds 2017 kan een zwangere vrouw in Nederland ook kiezen voor de NIPT, maar alleen als ze deelneemt aan een wetenschappelijk onderzoek. NIPT staat voor niet-invasieve prenatale test. Bij de moeder wordt bloed afgenomen en onderzocht. In het bloed zit een beetje DNA van de placenta. Dit is bijna altijd hetzelfde DNA als dat van het kind. Uit het bloedonderzoek kan blijken dat er een verhoogde kans is op een kind met een erfelijke ziekte. De NIPT is mogelijk na elf weken zwangerschap.
 

Na ongeveer twintig weken zwangerschap kan nogmaals een echo worden gemaakt. Bij deze 20-wekenecho (zie afbeelding vorige slide) wordt de foetus onderzocht op verschillende aangeboren afwijkingen aan het hart, de hersenen, de organen en de ledematen. Ook kan het geslacht van de foetus worden bepaald.
Naast de (gratis) echo’s die nodig zijn voor onderzoek aan de foetus, kunnen aanstaande ouders ook een pretecho laten maken. Een pretecho dient alleen om de foetus alvast te zien. Dat kan ook in 3D (zie afbeelding vorige slide) of 4D (een filmpje).

Slide 18 - Tekstslide

Verder lezen
Lees nog eens over zwangerschap via deze link:
https://maken.wikiwijs.nl/140675#!page-5087365
https://maken.wikiwijs.nl/140676#!page-5087367

Slide 19 - Tekstslide

Bij een vrouw die zwanger wordt, vindt een aantal processen plaats.

Zet de processen in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6
innesteling
geboorte
bevruchting
bevruchte eicel groeit uit tot een klompje cellen
ovulatie
klompje cellen groeit uit tot een kind

Slide 20 - Sleepvraag

De eicel wordt bevrucht door een zaadcel.

Waar wordt de eicel bevrucht door de zaadcel?
A
in de baarmoeder
B
in de eileider
C
in de vagina

Slide 21 - Quizvraag

Hoeveel zaadcellen kunnen de eicel bevruchten?
A
één zaadcel
B
twee zaadcellen
C
meer dan vijf zaadcellen

Slide 22 - Quizvraag

Als de eicel is bevrucht, gaat hij zich daarna innestelen.
Waar vindt de innesteling plaats?
A
in de baarmoeder
B
in de eileider
C
in de vagina

Slide 23 - Quizvraag

Een baby groeit in de baarmoeder van een vrouw.

Zet de namen bij de genummerde delen.
vagina
afvalstoffen
voedingsstoffen
zuurstof
embryo
baarmoederwand
placenta

Slide 24 - Sleepvraag

Beschermt de baby tegen harde geluiden en stoten.
Een baby van 6 weken oud in de baarmoeder.
Een baby van 18 weken oud in de baarmoeder.
Een stevig koord waarin bloedvaten lopen van en naar de navel van de baby.
Hier vindt de uitwisseling van zuurstof en voedingsstoffen plaats.
Houdt de baby en de vloeistoffen bij elkaar.
Tijdens de zwangerschap groeit niet alleen de baby in de baarmoeder, er ontstaan ook andere delen.

Zoek bij elke omschrijving het juiste deel.
foetus
navelstreng
vruchtwater
placenta
vruchtvliezen
embryo

Slide 25 - Sleepvraag

Tijdens de zwangerschap zijn er verschillende onderzoeken mogelijk aan het ongeboren kind, zoals de combinatietest en de NIPT.
Hoe heet dit soort onderzoeken?

Slide 26 - Open vraag

Welke drie dingen kunnen worden onderzocht tijdens de zwangerschap?

Slide 27 - Open vraag

In het bloed van de moeder zitten cellen van de placenta die worden onderzocht.
Met geluidsgolven wordt een beeld van de baby gemaakt.
Nekplooimeting bij de baby en bloedonderzoek bij de moeder naar het syndroom van Down.
Onderzoek naar aangeboren afwijkingen aan het hart, de hersenen, organen en de ledematen.

Kies bij elke uitleg het juiste onderzoek.
NIPT
20-wekenecho
combinatietest
echografie

Slide 28 - Sleepvraag

Is een vrouw verplicht deze prenatale onderzoeken uit te laten voeren?
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quizvraag

Soms lukt het vrouwen niet om zwanger te raken. Het is dan mogelijk om rijpe eicellen bij een vrouw weg te nemen en deze buiten het lichaam te bevruchten met een zaadcel. Dit heet ivf (in-vitrofertilisatie). De kern uit de zaadcel wordt dan in de eicel gebracht met een heel
kleine naald (zie afbeelding ). Als de bevruchte eicel zich goed ontwikkelt, wordt hij
na een aantal dagen in de baarmoeder geplaatst. Van de zaadcel is alleen de kern
nodig.
Leg uit waarom de staart van de zaadcel bij ivf niet nodig is.

Slide 30 - Open vraag

Een tijdje nadat de eicel in de baarmoeder is teruggeplaatst, kan een vrouw zwanger zijn.

Wanneer weet een vrouw zeker dat zij zwanger is zonder dat zij een zwangerschapstest heeft gedaan? Leg je antwoord uit.

Slide 31 - Open vraag

In de afbeelding zie je een eicel met zaadcellen.

Heeft op het moment van de tekening al bevruchting plaatsgevonden? Leg je antwoord uit.

Slide 32 - Open vraag

Sommige vrouwen hebben veel last van ochtendmisselijkheid tijdens het begin van hun zwangerschap. In de jaren zestig van de vorige eeuw kregen zwangere vrouwen tegen de misselijkheid het medicijn Softenon voorgeschreven. Helaas gaf dit medicijn ernstige bijwerkingen voor het ongeboren kind.

Op welke manier kwam dit medicijn in het lichaam van de baby terecht?

Slide 33 - Open vraag

In dezelfde periode kregen sommige zwangere vrouwen het medicijn DES voorgeschreven om te zorgen dat zij geen miskraam kregen. Later bleek dat de meisjes die geboren werden afwijkingen hadden aan hun eileiders, baarmoeder en baarmoedermond. Deze afwijkingen zorgden ervoor dat deze organen hun functie niet meer goed konden uitvoeren.

Kon bij deze meisjes nog een eisprong plaatsvinden? Leg je antwoord uit

Slide 34 - Open vraag

In dezelfde periode kregen sommige zwangere vrouwen het medicijn DES voorgeschreven om te zorgen dat zij geen miskraam kregen. Later bleek dat de meisjes die geboren werden afwijkingen hadden aan hun eileiders, baarmoeder en baarmoedermond. Deze afwijkingen zorgden ervoor dat deze organen hun functie niet meer goed konden uitvoeren.

Leg uit dat de meisjes die geboren werden, onvruchtbaar waren.

Slide 35 - Open vraag

Schrijf 2 dingen op die je deze les geleerd hebt.

Slide 36 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video