Echografie en prenataal onderzoek
Als een vrouw ongeveer tien weken zwanger is, wordt meestal een
echo (echografie) gemaakt. Met behulp van geluidsgolven ontstaat een beeld van de foetus in de baarmoeder (zie afbeelding). Aan de hand van deze echo kan de verloskundige bepalen hoelang de vrouw precies zwanger is en wanneer het kind dus ongeveer geboren zal worden. Tijdens de zwangerschap kan worden onderzocht of de moeder een grotere kans heeft op een kind met een aangeboren afwijking of erfelijke ziekte. Dit noem je
prenataal onderzoek (pre = voor, nataal = de geboorte). Ook kan het geslacht van de baby worden bepaald. Prenatale tests zijn niet verplicht. De eerste prenatale test die een moeder krijgt aangeboden, is de
combinatietest. Deze vindt plaats tussen de negende en de veertiende week van de zwangerschap.
Met de combinatietest wordt vastgesteld of er een
kans is op een kindje met downsyndroom. De test
bestaat uit een bloedonderzoek bij de moeder en een
nekplooimeting bij de foetus. De meting van de
nekplooi wordt gedaan met een echo. Met de
resultaten van beide tests wordt berekend of er een
verhoogde kans is op een kind met downsyndroom.