In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Aanvaardbaarheid van argumentatie
4 havo
'Ja, dat zeg je nu wel, maar...'
Slide 1 - Tekstslide
Wat we gaan doen
Nakijken opdracht 7 t/m 12
Uitleg aanvaardbaarheid
Aan de slag (opdracht 1)
Doel: je weet wanneer een argument acceptabel is en wanneer niet.
Slide 2 - Tekstslide
Huiswerk
Drogredenen opdracht 7 t/m 12
Slide 3 - Tekstslide
De aanvaardbaarheid van argumentatie
Een betoog beoordelen
Slide 4 - Tekstslide
Criteria voor een goede argumentatie:
De argumenten zijn op zichzelf aanvaardbaar;
De argumenten zijn relevant;
De argumenten zijn onderling consistent;
De argumenten zijn samen toereikend voor het ingenomen standpunt.
Slide 5 - Tekstslide
Aanvaardbaar
Waarderend argument: het publiek deelt de kennis en de opvattingen. > Je kunt beter een korte broek aan bij 35 graden, want een lange broek vind ik veel te warm.
Feitelijk argument (voldoet aan aan een van de volgende eisen): > komt overeen met algemene kennis van het publiek; > is makkelijk te controleren en blijkt bij controle waar te zijn;
> de bron is betrouwbaar.
Slide 6 - Tekstslide
Wanneer is een bron betrouwbaar?
is deskundig;
is onafhankelijk (heeft geen belang bij deze kwestie);
spreekt zichzelf niet tegen.
Slide 7 - Tekstslide
Veel mensen zijn tevreden met de huidige regering. Dit blijkt uit een enquête onder VVD-leden, waarin 60% aangaf het beleid te steunen.
A
Aanvaardbaar, want deskundigen geven hun mening.
B
Onaanvaardbaar, want de bron spreekt zichzelf tegen.
C
Aanvaardbaar, want de cijfers zijn controleerbaar.
D
Onaanvaardbaar, want de bron is niet onafhankelijk.
Slide 8 - Quizvraag
Relevant, consistent, toereikend
Een argument is relevant als het standpunt daardoor aannemelijker wordt (dus geen drogreden).
Argumenten zijn onderling consistent wanneer ze elkaar niet tegenspreken.
Argumenten zijn toereikend (=voldoende) wanneer ze samen het standpunt aanvaardbaar maken.
Slide 9 - Tekstslide
Verder nog belangrijk:
Controleer, indien gevraagd, de argumenten op:
drogredenen;
voldoende weerlegging;
onderbouwing met subargumenten.
Slide 10 - Tekstslide
Aan de slag
Maken opdracht 1 blz. 219 t/m 221
Maken opdracht 2 blz 221 en 222
Nakijken paragraaf 4 opdracht 1 t/m 12
Slide 11 - Tekstslide
Ballondebat
Bedenk een bekende Nederlander. Iedereen moet de persoon kennen
Bedenk een goed argument waarom jij in de ballon moet blijven
Bedenk een goed argument waarom de ander in uit de ballon moet
Denk daarbij aan de aanvaarbaarheid van argumentatie