passé composé

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

le mercredi 2 décembre 2020

Tegenwoordige tijd:

Ik werk

Verleden tijd:

onvoltooid verleden tijd

Ik werkte 

voltooid tegenwoordige tijd

Ik heb gewerkt 

Wij oefenen nu de voltooid tegenwoordige tijd. 

Dit noem je de 

passé composé.

De passé composé

bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir of être

2: Voltooid deelwoord

voltooid deelwoord maken:

• Je werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, 
• zet er é voor in de plaats. 

• Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder -->                                            regard --> regardé

voltooid deelwoord maken:

• Je werkwoord eindigt op -ir: haal -r weg, 

• Bijvoorbeeld: choisir  --> choisi                                            

être in de passé composé

être wordt vervoegd met avoir

je zegt dus: j'ai été

Letterlijk staat hier: ik 'heb' geweest, maar je vertaalt het natuurlijk met: ik ben geweest.

onregelmatige werkwoorden --> onregelmatig voltooid deelwoord. 

• avoir --> eu    Tu as eu    (jij hebt gehad)
• 
  
• être --> été     Nous avons été   (wij zijn geweest)
• 
  
• faire --> fait    Elles ont fait   (zij hebben gemaakt)

STAP 3

LET OP!!!!

Deze stap geldt alleen voor werkwoorden die worden vervoegd met être!

je suis allé (e)

tu es allé (e)

 il est allé

elle est allée

 

nous sommes allé(e)s

 vous êtes allé(e)(s)

 ils sont allés

 elles sont allées

 

ik heb ontmoet

1. je suis rencontré
2. j'ai rencontré
3. j'ai rencontrer
4. je rencontre

zij hebben gepraat

1. elle a parlé
2. ils a parlé
3. ils ont parlé
4. elle parlent

Wij zijn gegaan

1. nous avons allé
2. nous sommes allé
3. nous allons
4. nous sommes allés

Zij is gebleven

1. elle est restée
2. elle a resté
3. elle est resté
4. elle a restée

Ik heb gehad

1. J'ai eu
2. J'ai été
3. J'ai fait
4. J'ai donné

Hij heeft gemaakt

1. Il a eu
2. Il a été
3. Il a fait
4. Il a donné

Wij zijn geweest

1. Nous avons eu
2. Nous avons été
3. Nous avons fait
4. Nous avons donné

ik ben geweest

1. je suis été
2. j'ai été
3. je suis être
4. j'ai être

jullie zijn geweest

1. vous avez été
2. vous êtes été
3. vous été
4. vous sommes été

zij hebben teruggegeven

1. il rend
2. il a rendu
3. ils rendent
4. ils ont rendu

Au travail

- Maak de opdracht op het extra oefenblad

- Klaar? Kom een antwoordenblad ophalen

- Klaar? Ga verder met:

                 - huiswerkopdrachten nakijken

                 - blz. 83 - exercice 2ab

                 - blz. 84 - exercice 3b + 4

                 - leren voor de toets van 8 december