In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
BIOLOGIE ONLINE
Slide 1 - Tekstslide
oefenen Afweer
5HAVO
Slide 2 - Tekstslide
1. Cato heeft een schaafwond die daags erna rood is. De wond doet zeer en er komt pus uit. Haar knie voelt warm aan. Ook voelt Cato zich niet lekker en heeft ze koorts. De schaafwond is flink ontstoken geraakt. Welke uitspraken over de wond zijn juist?
A
Het pus bevat dode fagocyten en bacteriën.
B
Alleen de niet-specifieke afweer is geactiveerd bij de ontsteking.
C
Bacteriën die de ontsteking veroorzaken zijn in de gehele bloedbaan terug te vinden.
D
Bij de eerste dag van de koorts ril je vooral en voelt je huid koud aan.
Slide 3 - Quizvraag
2. Dikke celwanden bij planten of dieren is een vorm van...
A
Mechanische afweer
B
Chemische afweer
C
Signaalstoffen als afweer
Slide 4 - Quizvraag
3. Op de afbeelding zie je een voorbeeld van...
A
Mechanische afweer
B
Chemische afweer
C
Signaalstoffen als afweer
Slide 5 - Quizvraag
4. De specifieke afweer heeft twee typen: cellulaire en humorale afweer. Bij welke worden T-geheugencellen gemaakt?
A
cellulaire afweer
B
humorale afweer
C
bij allebei
D
nergens, dit is alleen bij aspecifieke afweer mogelijk
Slide 6 - Quizvraag
5. B-lymfocyten maken antistoffen die de bacteriën onschadelijk maken. Dit is...
A
Aspecifieke en humorale afweer
B
Specifieke en humorale afweer
C
Aspecifieke en cellulaire afweer
D
Specifieke en cellulaire afweer
Slide 7 - Quizvraag
6. Bij welke type afweer worden geheugencellen gemaakt?
A
Alleen bij cellulaire afweer
B
Alleen bij humorale afweer
C
Zowel cellulaire als humorale afweer
D
Bij geen van beide
Slide 8 - Quizvraag
7. Virussen worden vooral bestreden via
A
B-cellen (humorale afweer)
B
B-cellen (cellulaire afweer)
C
T-cellen (humorale afweer)
D
T-cellen (cellulaire afweer)
Slide 9 - Quizvraag
8. Lysozymen in traanvocht breken de celwand van bacteriën af. Dit is...
A
Aspecifieke afweer
B
Specifieke afweer
Slide 10 - Quizvraag
9. Terwijl het meisje in coma lag produceerde witte bloedcellen antistoffen die een rol spelen in de afweer tegen rabiës. Welke cellen produceren de antistoffen en behoren deze cellen tot de specifieke of de aspecifieke afweer?
A
B-lymfocyten,
a-speciekfe afweer
B
B-lymfocyten, specifieke afweer
C
T-lymfocyten,
a-specifieke afweer
D
T-lymfocyten, specifieke afweer
Slide 11 - Quizvraag
10. De Taxus is super giftig. De bast is giftig, de bladeren zijn giftig, zelfs het stuifmeel is giftig. Dit is een voorbeeld van...
A
Mechanische afweer
B
Chemische afweer
C
Signaalstoffen als afweer
Slide 12 - Quizvraag
11. Welke cellen behoren tot de aangeboren (= aspecifieke) afweer?
A
T-cellen
B
B-cellen
C
rode bloedcellen
D
fagocyten
Slide 13 - Quizvraag
12. Welke cellen starten de specifieke (verworven) afweer?
A
T-cellen
B
B-cellen
C
antistoffen
D
rode bloedcellen
Slide 14 - Quizvraag
13. Hoe noem je de immuniteit die ontstaat na vaccinatie?
A
natuurlijke passieve immuniteit
B
kunstmatige actieve immuniteit
C
natuurlijke actieve immuniteit
D
kunstmatige passieve immuniteit
Slide 15 - Quizvraag
14. Wat is het voordeel van passieve immuniteit?
Slide 16 - Open vraag
15. Wat is het nadeel van passieve immuniteit?
Slide 17 - Open vraag
16. Waarom heb je een huid? Noem zoveel mogelijk dingen.
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Tekstslide
Hoe komt het dat je bruin wordt?
A
Je maakt in je lederhuid het pigment melanine
B
Je maakt in je opperhuid het pigment melanine
C
De opperhuid wordt dikker en dus donkerder
D
De cellen van de opperhuid schuiven dichter tegen elkaar aan.
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
17. Waar zijn de geheugen lymfocyten voor?
Slide 22 - Woordweb
Komen in actie bij een volgende infectie met dezelfde ziekteverwekker.
Zorgen voor immuniteit.
Slide 23 - Tekstslide
18. Vermoeidheid na activatie verworven afweer. Hoe komt dat?
Slide 24 - Open vraag
Als de verworven afweer ingeschakeld wordt, vindt er heel veel celdeling plaats. Dit kost veel energie.
Slide 25 - Tekstslide
19. Welke cellen van de verworven afweer heb je nodig bij een bacteriële infectie?
A
T, B en T-helper
B
Alleen T en T-helper
C
Alleen B en T-helper
D
Alleen B
Slide 26 - Quizvraag
Bacteriën dringen meestal geen cellen binnen. Je hebt dus vooral B-cellen nodig. T-helper om de aanval te coördineren.
Slide 27 - Tekstslide
20. Welke cellen van de verworven afweer heb je nodig bij een virale infectie?
A
T, B en Thelper
B
Alleen T en T-helper
C
Alleen B en T-helper
D
Alleen T
Slide 28 - Quizvraag
Allemaal. B om de losse virussen te doden, T voor de geinfecteerde cellen en T helper om de aanval te coördineren.
Slide 29 - Tekstslide
21. Het HIV-virus vernietigt de verworven afweer. Welke cel valt het virus aan?
A
T lymfocyten
B
B lymfocyten
C
T helper lymfocyten
Slide 30 - Quizvraag
De T-helper cellen. Zonder de grote generaal komen de T en B cellen niet in actie.
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Verschillende soorten lymfocyten
Slide 33 - Tekstslide
T-lymfocyten
maken geinfecteerde cellen
dood
B-lymfocyten
produceren antistoffen
antistoffen vallen vrije ziekteverwekkers aan
Ziekteverwekker is nergens meer veilig
Slide 34 - Tekstslide
T helper lymfocyten
De grote generaal
Coördineert de aanval
Stuurt de B- en T-lymfocyten aan:
nu beginnen
nu stoppen
Slide 35 - Tekstslide
22. De studenten die in het ziekenhuis werden opgenomen kregen geen antibiotica toegediend om de bof te bestrijden. Waarom hadden antibiotica geen nut?
Slide 36 - Open vraag
23. Difterie Op kerstavond 1891 injecteerde Ernst Geissler serum bij een kind dat leed aan difterie. Het kind genas wonderwel. Welke vorm van immunisatie is dit?
A
kunstmatig actief
B
kunstmatig passief
C
natuurlijk actief
D
natuurlijk passief
Slide 37 - Quizvraag
24. Resusfactor Een vrouw heeft resusnegatief bloed. Indien zij in verwachting is van een kind met resuspositief bloed, bestaat er in bepaalde gevallen een kans dat rode bloedcellen van het kind worden afgebroken. Enkele maanden voor de geboorte kun je deze kans onderzoeken. Je moet dan bloed van (1) onderzoeken op de aanwezigheid van (2).
A
1 = bloed kind
2 = antigenen
B
1 = bloed moeder
2 = antigenen
C
1 = bloed kind
2 = antistoffen
D
1 = bloed moeder
2 = antistoffen
Slide 38 - Quizvraag
25: Waar of niet waar? Slijmvliezen hebben een taak bij de afweer.
A
waar
B
niet waar
Slide 39 - Quizvraag
26: Welke behoort tot de niet-specifieke afweer?
A
T-helpercel
B
cytotoxische T cel
C
natural killercellen
D
plasmacellen
Slide 40 - Quizvraag
27: Waar of niet waar? De activiteit van macrofagen hoort bij de specifieke afweer.
A
waar
B
niet waar
Slide 41 - Quizvraag
In de afbeelding zijn drie delen genummerd. 28. Hoe heten de genummerde delen in de afbeelding?