NN2 H2 grammatica: Woordsoorten oefenen

NNN2 H2 grammatica: Woordsoorten oefenen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

NNN2 H2 grammatica: Woordsoorten oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Benoem het woord in hoofdletters:

In SEPTEMBER gaan we altijd paardrijden op de Veluwe.
A
ww
B
lw
C
zn
D
bnw

Slide 2 - Quizvraag

Benoem het woord in hoofdletters:

In september gaan we altijd paardrijden op de VELUWE.
A
ww
B
lw
C
zn
D
bnw

Slide 3 - Quizvraag

Benoem het woord in hoofdletters:

Vorige maand heeft Mohamed zijn abonnement bij Vodafone OPGEZEGD.
A
ww
B
lw
C
zn
D
bnw

Slide 4 - Quizvraag

Benoem het woord in hoofdletters:

Vorige MAAND heeft Mohamed zijn abonnement bij Vodafone opgezegd.
A
ww
B
lw
C
zn
D
bnw

Slide 5 - Quizvraag

Benoem het woord in hoofdletters:

Tijdens HET hardloopwedstrijdje struikelde Jorn bijna over een kat.
A
ww
B
lw
C
zn
D
bnw

Slide 6 - Quizvraag

Benoem het woord in hoofdletters:

Tijdens het hardloopwedstrijdje struikelde JORN bijna over een kat.
A
ww
B
lw
C
zn
D
bnw

Slide 7 - Quizvraag

Benoem het woord in hoofdletters:

Tijdens het hardloopwedstrijdje STRUIKELDE Jorn bijna over een kat.
A
ww
B
lw
C
zn
D
bnw

Slide 8 - Quizvraag

Benoem het woord in hoofdletters:

Voor mijn broertje heb ik online een KLEURRIJK fotoalbum gemaakt.
A
ww
B
lw
C
zn
D
bnw

Slide 9 - Quizvraag

Benoem het woord in hoofdletters:

Voor mijn broertje heb ik online EEN kleurrijk fotoalbum gemaakt.
A
ww
B
lw
C
zn
D
bnw

Slide 10 - Quizvraag

Benoem het woord in hoofdletters:

Voor mijn broertje HEB ik online een kleurrijk fotoalbum gemaakt.
A
ww
B
lw
C
zn
D
bnw

Slide 11 - Quizvraag


Achter, voor, in en naar zijn voorbeelden van ...
A
vz
B
lw
C
zn
D
bnw

Slide 12 - Quizvraag


betonnen, groene, snelle en koperen zijn voorbeelden van ...
A
vz
B
lw
C
zn
D
bnw

Slide 13 - Quizvraag


Breda, juli, Willemijn en speedboot zijn voorbeelden van ...
A
vz
B
lw
C
zn
D
bnw

Slide 14 - Quizvraag

In deze zin staat/staan ... bijvoeglijk naamwoord(en):

Peter heeft vandaag gevist en heeft vijf grote snoekbaarzen gevangen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 15 - Quizvraag

Het bijvoeglijk naamwoord(en) is/zijn:

Peter heeft vandaag gevist en heeft vijf grote snoekbaarzen gevangen.

Slide 16 - Open vraag

In deze zin staan ... bijvoeglijk naamwoorden:

Het groene houten bankje in onze bloemrijke voortuin hebben we in kleine stukken gezaagd.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het stoffelijke bijvoeglijk naamwoord in deze zin:

Het groene houten bankje in onze bloemrijke voortuin hebben in kleine stukken gezaagd.

Slide 18 - Open vraag

Zoë wil graag wat suiker over haar AARDBEIEN.
A
ww
B
zn
C
bnw
D
vz

Slide 19 - Quizvraag

Zoë wil graag wat suiker OVER haar aardbeien.
A
ww
B
zn
C
bnw
D
vz

Slide 20 - Quizvraag

Zoë WIL graag wat suiker over haar aardbeien.
A
ww
B
zn
C
bnw
D
vz

Slide 21 - Quizvraag

Buitenactiviteiten zijn goed voor je cijfers

Wist je dat als je aan veel buitenactiviteiten meedoet, dat een positief effect heeft op je leerprestaties op school? Als je veel buiten bent, heb je een betere hersenontwikkeling en een beter leervermogen dan kinderen die vooral binnen zitten. Door allerlei activiteiten buiten te doen, ontwikkel je bovendien je fantasie. Bij het bouwen van een houten hut moet je bijvoorbeeld creatief zijn en inzicht hebben. Daarnaast maak je zelf spelregels, werk je samen of concurreer je met elkaar. Hierdoor leer je omgaan met winnen en verliezen.

Slide 22 - Tekstslide

Lees de tekst: Buitenactiviteiten zijn goed voor je cijfers.

Schrijf 5 werkwoorden (ww) op die IN DE TEKST staan:

Slide 23 - Open vraag

Lees de tekst: Buitenactiviteiten zijn goed voor je cijfers.

Schrijf 2 voorzetsels (vz) op die IN DE TEKST staan:

Slide 24 - Open vraag

Lees de tekst: Buitenactiviteiten zijn goed voor je cijfers.

Schrijf 8 zelfstandige naamwoorden (zn) op die IN DE TEKST staan:

Slide 25 - Open vraag

Lees de tekst: Buitenactiviteiten zijn goed voor je cijfers.

Schrijf 2 bijvoeglijk naamwoord (bn) op die IN DE TEKST staan:

Slide 26 - Open vraag

Vul in:

Meneer, wilt .... iets drinken?
A
u (pers. vnw)
B
uw (pers. vnw)
C
u (bez. vnw)
D
uw (bez. vnw)

Slide 27 - Quizvraag

Zij geven ELKAAR een cadeau.
A
wederkerig vnw
B
wederkerend vnw
C
zelfst. nw
D
bijwoord

Slide 28 - Quizvraag

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
hem
D
zij hem

Slide 29 - Quizvraag

Hij wast zich
hij =
A
wederkerend vnw
B
wederkerig vnw
C
pers vnw
D
bez vnw

Slide 30 - Quizvraag

Zijn fiets is vorige week gestolen.
zijn =
A
bez. vnw
B
pers. vnw
C
bnw
D
wederkerend vnw

Slide 31 - Quizvraag

De verhuisauto stopt voor ons nieuwe huis.
Ons =
A
lw
B
pers. vnw
C
bez. vnw
D
bnw

Slide 32 - Quizvraag

Ik heb ze van Madelon geleend.

het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze

Slide 33 - Quizvraag


A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
wederkerend vnw
D
wederkerig vnw

Slide 34 - Quizvraag