Fase 2b lesdag 5

Fase 2b lesdag 5
Onderwijsdeskundigheid
Lesuitvoering en beoordelen
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerkeersopleidingenBeroepsopleiding

In deze les zitten 37 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 420 min

Onderdelen in deze les

Fase 2b lesdag 5
Onderwijsdeskundigheid
Lesuitvoering en beoordelen

Slide 1 - Tekstslide

Coachen
Inleiding coachen
Signaleren bij de uitvoering van rijtaken
Ondersteuning bij het aanleren van rijtaken
Afstemming 
Leerhouding
Interpersoonlijk handelen

Slide 2 - Tekstslide

Inleiding coachen
Coachen is het begeleiden van een leerling op grond van het waargenomen gedrag. Terwijl een leerling een taak uitvoert, help je hem met hints, hulp en opmerkingen waar nodig is. Je biedt de leerling ondersteuning bij het uitvoeren van de taak.
Er zijn verschillen tussen de activiteiten coaching en mentoring. Bij coaching gaat het om een klankbordfunctie en bij mentoring is het doel de leerling te begeleiden bij het aanleren van (psychomotorische) vaardigheden.
Een rijcoach kan verschillende rollen vervullen in een les:
--> Motivator: De instructeur vertelt het nut en belang van een handeling aan een leerling.
--> Begeleider: De instructeur ondersteunt de leerling bij (deel-)handelingen die de leerling nog niet beheerst.
--> Instructeur: De instructeur geeft de instructie: hij of zij legt uit, demonstreert, geeft opdrachten, toetst en beoordeelt de prestaties.
--> Coach: De coach helpt de leerling bij het reflecteren (nadenken en beoordelen) over zijn eigen prestaties.


Slide 3 - Tekstslide

--> Mentor: In zijn rol als mentor helpt de rijcoach de leerling tijdens de mentorfasen tot aan het moment dat de leerling correct en zelfstandig de rijtaken onder alle omstandigheden kan uitvoeren. De mentorfasen zijn: DMMM, DOA, DOMA, DZA.
--> Corrector: De rijcoach laat de leerling zelfstandig opdrachten uitvoeren. De rijcoach evalueert met de leerling hoe de opdracht is verlopen.
Bij de verschillende rollen horen specifieke vaardigheden. Instructie geven of les geven verloopt anders dan een coachingsgesprek houden.
Deze les gaat over jou als coach. In deze les leer je hoe je een leerling coacht.

Slide 4 - Tekstslide

Inleiding coachen
Coachen van het leerproces is opgedeeld in een aantal deelhandelingen.
--> Signaleren bij uitvoering rijtaken
--> Ondersteuning aanleren rijtaken
--> Afstemming
--> Leerhouding
--> Interpersoonlijk handelen

Zie voor de inhoud het beoordelingsprotocol.

In deze les leer je wat de deelhandelingen inhouden en krijg je tips. 
Daarnaast krijg je voorbeelden van hoe je coacht.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Signalering bij uitvoering rijtaken
Opmerken van fouten
Wanneer een uitvoering van de rijtaak niet volgens de rijprocedure wordt uitgevoerd, merk je dit op. Het is belangrijk op fouten te wijzen en deze te corrigeren om het inslijpen van fouten te voorkomen. Met betrekking tot kijkgedrag geldt, dat het tijdig opmerken van fouten het kijkgedrag verbetert. Zorg dat er een lesklimaat heerst, waarin het maken van fouten geaccepteerd wordt als normaal.
Adviezen:
• Wanneer je fouten niet opmerkt en dit op zijn beloop laat, heb je kans dat de fout inslijpt in het rijgedrag van de leerling. Iets wat eenmaal foutief is aangeleerd is lastig om weer af te leren.
• Door tijdig fouten op te merken, stuur je vaardigheden van leerlingen bij. Een leerling zal zo sneller het gewenste gedrag laten zien dan dat hij het helemaal zelf uitzoekt.
Op een juiste manier reageren op een gemaakte fout is bevorderlijk voor een positief leerklimaat.

Slide 7 - Tekstslide

Hardop laten verwoorden
Laat de leerling eens hardop verwoorden hoe hij een rijtaak gaat aanpakken. Hierdoor kom je te weten hoe een leerling denkt en redeneert wat hij moet gaan doen. Je kunt hierdoor sneller fouten of verkeerd aangeleerde kennis in het waarnemen, voorspellen, evalueren, beslissen en handelen van leerlingen op sporen.
Adviezen:
--> Hardop denken maakt de afwegingen van de leerling voor de rijcoach zichtbaar waardoor duidelijk wordt waar mogelijk obstakels of fouten zijn in het waarnemen, voorspellen, evalueren of beslissen van een leerling.
--> Stel open vragen, denkvragen en procesvragen. Dit stimuleert de leerling om te vertellen hoe hij iets heeft aangepakt.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Ondersteuning aanleren rijtaken
Hints en corrigerende aanwijzingen
Geef tijdig hints of corrigerende aanwijzingen gedurende de uitvoering van de rijtaken.
Tips:
• Door hints te geven krijgt de leerling een steuntje in de rug bij hoe hij een vaardigheid kan uitvoeren; hoe problemen kunnen worden voorkomen, zonder dat de hele taak wordt voorgekauwd. De leerling houdt ruimte voor eigen initiatief in het aanleren en uitvoeren van de rijtaak.
• Door tijdig corrigerende aanwijzingen te geven kan worden voorkomen dat fouten escaleren en de rijtaak onderbroken moet worden.
• Onderdelen van een script of handelingsrepertoire kunnen gebruikt worden als hint. Bijvoorbeeld: "Waar/ wanneer zie jij de eerste zijweg?"

Slide 10 - Tekstslide

Inhoudelijke verbeterpunten
Wanneer je feedback geeft met concrete verbeterpunten, doe je dit volgens de rijprocedure B.
Adviezen:
Het geven van onjuist commentaar vanuit de rijprocedure kan bij de leerling leiden tot verwarring of inslijpen van onverschilligheid. Het risico bestaat dat ongewenste rijgedragingen inslijpen. Bijvoorbeeld: sterk accelereren, koppeling ingedrukt houden in de bocht, links blijven rijden of bumperkleven.
Verklarende feedback
Door verklarend commentaar te geven aan de leerling, geef je de leerling inzicht in wat goed ging en wat minder goed ging en waarom. Hierdoor kan de leerling zijn gedrag bijstellen en fouten herstellen.


Slide 11 - Tekstslide

Het commentaar dat je geeft gaat over de uitvoering van de taak en niet over de persoon.
Voorbeeld van juiste feedback: Vergeet niet in je binnenspiegel te kijken voordat je remt. Wanneer je hard remt is het belangrijk om ook te weten wat er achter je gebeurt. Als  iemand met onvoldoende volgafstand achter je rijdt, kan hij op je botsen zodra je onverwacht remt.
Voorbeeld van onjuiste feedback: Dat was niet zo slim hè? Op deze manier veroorzaak je nog een ongeluk.
Adviezen: 
• Door verklarend commentaar te geven, vergroot je het begrip dat de leerling heeft van het uitvoeren van rijtaken.
• Verklarend commentaar biedt de leerling de gelegenheid om zelf inzicht te krijgen in wat goed en minder goed ging (diagnosticeren en evalueren), zijn gedrag bij te stellen en fouten te herstellen.
• Verklarend commentaar heeft bij voorkeur betrekking op de taakprocessen van de rijtaak. Daardoor wordt de oorzaak van gemaakte fouten in de uitvoering van rijtaken duidelijk.

Slide 12 - Tekstslide

Essentiële zaken en timing feedback
Met het aan bod komen van essentiële zaken wordt bedoeld, dat je een leerling nooit mag overladen met informatie. Je dient je daarom te beperken tot de informatie die er echt toe doet. Bij teveel informatie verslapt de aandacht en dwalen de gedachten van de leerling af.
De timing van het geven van feedback op de taakuitvoering is ook belangrijk. Geef op een passend moment na de taakuitvoering commentaar. Denk eraan dat commentaar geven, lang na de taakuitvoering niet meer of weinig effectief is. De leerling kan het commentaar niet meer of niet goed meer in verband brengen met de taakuitvoering.
Samenvatting:
• Te uitgebreid commentaar wordt niet meer verwerkt door de leerling en kan leiden tot mentale overladenheid; hij dwaalt af, de aandacht verslapt. 
• Beknopt commentaar op essentiële zaken zal door de leerling worden meegenomen bij zijn toekomstige beslissen en handelen.
• Commentaar dat lang na de taakuitvoering komt, is niet effectief voor het leren; het wordt door leerling niet meer in verband gebracht met taakuitvoering en ook niet meer verwerkt en toegepast.



Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Afstemming
Sturing naar niveauverhoging
Geef de leerling precies die steun en aanwijzigingen, die nodig zijn om de leerling een stap vooruit te helpen in het leren beheersen van de rijtaak.
De mate van gewenste begeleiding en sturing hangt af van de vorderingen die de leerling maakt. Denk hierbij aan de mentorfasen DMMM in de beginfase tot en met DZA in de eindfase. Tragere leerlingen zullen langer in een fase met veel sturing en begeleiding blijven dan een snelle leerling.
Adviezen: --> Geef niet te veel of te weinig steun. Te veel steun aan leerlingen die al een hoog rijvaardigheidsniveau hebben, draagt niet bij aan niveauverhoging; het kan leiden tot demotivatie. Te weinig steun aan leerlingen met een laag rijvaardigheidsniveau leidt tot verwarring en soms tot niveauverlaging. 
--> Stem de hoeveelheid commentaar af op de leerling: Geef bij een beginnend leerling of een trage leerling stap voor stap de uitleg. Geef een snelle of gevorderde leerling alleen een hint.
--> Laat een gevorderde leerling of een leerling met een hoog rijvaardigheidsniveau ook 
eens zelf zijn fouten opmerken of reflecteren op zijn eigen handelen.
 


Slide 15 - Tekstslide

Sturing naar zelfstandigheid
Laat bij een beginnende leerling niet te snel en teveel over aan de leerling zelf. Laat je de leerling taken uitvoeren die hij zelfstandig feitelijk niet aan kan, dan kan het gevolg zijn dat de leerling een verkeerde inschatting maakt van zijn eigen kunnen en dat er fouten inslijpen, die lastig te verbeteren zijn.
Gaat het daarentegen om leerlingen met een gevorderd niveau, dan werken teveel en te gedetailleerde aanwijzingen remmend op de ontwikkeling tot zelfstandigheid. De leerling wordt onzeker en te afhankelijk van de instructeur/ rijcoach. Naarmate de leerling sneller 
is en een hoger rijvaardigheidsniveau heeft, kan en moet de rijcoach meer overlaten aan de leerling. De rijcoach blijft er wel verantwoordelijk voor, dat de leerling voldoende leert.

Slide 16 - Tekstslide

Adviezen: 
Naarmate een leerling een hoger leertempo en een hoger rijvaardigheidsniveau heeft en verder gevorderd is in zijn rijopleiding, kan de instructeur een aantal leeractiviteiten aan de leerling zelf overlaten:
• Maak de leerling er mede verantwoordelijk voor te zorgen dat hij voldoende leert; 
• Laat de leerling zijn eigen rijgedrag evalueren en eventueel zelf bijstellen (ook de eventuele fouten). 
• Laat de leerling op zijn rijgedrag reflecteren. Wat ging goed en wat kan beter? 
Waarom heeft hij een bepaalde situatie op die manier aangepakt? 
Zone van naaste ontwikkeling
De zone van de naaste ontwikkeling, geeft het verschil aan, tussen hetgeen een leerling zonder hulp kan doen en wat hij of zij met hulp kan doen.
In de rijopleiding gaat het erom, om onder leiding van de instructeur de leerling steeds een stapje verder te laten zetten. Dit doe je door met een leergang (instructievorderingenkaart) te werken.

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld
Een leerling beheerst het achteruitrijden in een rechte lijn. Vervolgens moet hij een aangegeven bocht achteruit rijden. De instructeur beperkt zijn instructie tot de volgende opdracht: “Stop voorbij de bocht en rij vervolgens langs dezelfde bocht achteruit. Stuur de auto redelijk dicht langs de trottoirband en stop voor de lantaarnpaal.”
In dit voorbeeld zie je dat de instructeur de opdracht, die een variant is op wat een leerling al beheerst, beperkt tot een minimum. Hij gaat eerst na of de leerling het zelf aan kan. Vervolgens kan hij in een nabespreking aan de hand van situatieschetsen en mogelijk met behulp van een miniatuurautootje met draaibare voorwielen, aangeven hoe de manoeuvre moet verlopen en de leerling vragen zijn uitvoering daarmee te vergelijken. De leerling zal antwoorden: “Ik had de auto niet goed onder controle en stuurde te laat in, waardoor ik te ver van de trottoirband af raakte”. De instructeur: ”Bij het achteruitrijden moet je achterom kijken of gebruik maken van de buitenspiegel, om tijdig te kunnen sturen. Let op of er obstakels langs de trottoirband staan en hinder het andere verkeer niet. We doen het nu nog een keer”.


Slide 18 - Tekstslide

Adviezen: 
Jij als rijcoach geeft bij het coachen precies die steun die past bij het niveau dat de leerling op dat moment heeft. Je brengt de leerling in de zone van de naaste ontwikkeling.
Bij een beginnend niveau of een trage leerling:
• geef je precies die uitleg voor de leerling die nodig is om te vorderen.
• doe je handelingen zelf voor, die de leerling een duidelijk beeld geven van de rijtaak.
Bij een gevorderd niveau of een snelle leerling:
• houd je feedback beperkt als de leerling blijkt geeft van voldoende begrip.
• volstaat een korte hint, of laat je de leerling het eerst zelf doen, voordat je feedback geeft.


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Leerhouding
Een goed leerklimaat is de beste motivatie om leerlingen met plezier en vertrouwen rijlessen te laten volgen. Vaak wordt onderwijs en instructie ervaren als iets waar je als leerling geconfronteerd wordt met wat je niet kunt. 
Dit werkt niet motiverend. Werk daarom aan een goede sfeer, waarbij leerlingen succeservaringen kunnen opdoen en vertrouwen ontwikkelen in hun eigen kunnen.

Een goede leerhouding bereik je door te werken aan de volgenden punten:
-->   Positieve beleving
-->   Complimenteren
-->   Acceptatie van fouten en onzekerheden
-->   Vertrouwen en positieve verwachtingen
-->   Omgaan met belemmerende emoties
-->   Realistisch zelfbeeld
-->   Toeschrijving


Slide 21 - Tekstslide

Positieve beleving
Stimuleer een positieve beleving bij het uitvoeren van de rijtaak. 
Dit kun je doen door humor, relativering, plezier in te brengen.
Maak grapjes... 
Als jij als rijcoach er weinig aan doet om de leerling de rijles op positieve manier te laten beleven (voortdurend ernstig over alles wat gebeurt; geen ruimte voor een grap of humoristische opmerking) dan rijdt de leerling plichtmatig zijn rijles en ervaart hij niet of nauwelijks plezier. Er kan een gespannen sfeer of onvrede ontstaan.
Gebruik humor tijdens de rijles. 
Wanneer je fouten van de leerling relativeert zonder deze als onbelangrijk af te doen, dan zal de leerling plezier beleven aan het rijden en zal zich op zijn gemak voelen.




Slide 22 - Tekstslide

Affectieve kenmerken
Houd als rijcoach rekening met hoe een leerling zich voelt en speel hier op in. Een leerling met stress, gebrek aan zelfvertrouwen, negatief zelfbeeld als chauffeur of faalangst zul je heel positief benaderen en ieder succesje toejuichen. Een leerling die overmoedig is, thrill seeking, of onnodig veel risico's neemt, zul je wat meer afremmen in zijn gedrag.
Stel vragen... 
Vaak zie je in het onderwijs dat er "éénrichting-communicatie" plaatsvindt. De docent vertelt en de leerling luistert. De leerling is passief betrokken, de aandacht verslapt gemakkelijk en de gedachten dwalen af. Bij coachen vindt er “tweezijdige communicatie” plaats. Als je een leerling aanspreekt in je rol van coach, los je de vraag niet op voor de leerling, maar je stuurt de leerling in een richting, waarin oplossingen gevonden kunnen worden. Een goede coach is een vragensteller. In de voorbereiding van de les moet je ook vast een aantal coachingvragen selecteren, zodat je ze in de les voor gebruik klaar hebt.

Slide 23 - Tekstslide

Functie van de vraag

Om leerlingen actief bij de les te betrekken:

Nagaan of de leerling de les kan volgen:

Om een fout in de redenering op te sporen:

Te achterhalen wat leerlingen al weten over:

Een onderwerp of een probleem:

Om interesse te wekken:

Om houdingen (attitudes) bewust te maken om te toetsen of de uitleg begrepen is:

Om een leerling zichzelf te laten beoordelen:

Om fouten te laten opsporen:





Voorbeeld

Wie heeft hier voorrang?

Kun je in stappen aangeven hoe je deze rijopdracht moet uitvoeren?
Waarom denk je dat die fietser voorrang heeft?

Mag deze voetganger wel op de rijbaan lopen?

Hier is wat vreemds aan de hand. Zie je wat ik bedoel?

Hoe zou je reageren op agressief rijgedrag van anderen?

Ik heb je net uitgelegd waar je op moet letten bij grote kruispunten. Kun je nu in eigen woorden zeggen waar je op letten moet?
Wat vind je er zelf van? Wat ging er goed en wat ging minder goed?
Wat zou je een volgende keer anders doen?

Slide 24 - Tekstslide

Emoties, zelfbeeld en toeschrijving
Omgaan met belemmerende emoties
Bespreek de voor het leren belemmerende emoties bij de leerling, zodat ze geen bedreiging vormen voor het leren, zoals faalangst, onzekerheid, stress, afwezigheid, verveling, opwinding, boosheid.
Belemmerende emoties zijn te herkennen aan het non-verbaal gedrag van de leerling: diep zuchten vóór het berijden van een druk verkeersplein (faalangst), dicht bij het stuur gaan zitten (faalangst), trekken om de mond (gespannenheid). In stuur knijpen, waardoor witte knokkels zichtbaar worden (gespannenheid).
Daar tegenover staan een ontspannen stuurhouding en rustige gelaatstrekken (zelfvertrouwen).

Slide 25 - Tekstslide

Er zijn verschillende middelen om het ontstaan van belemmerende emoties bespreekbaar te maken:
Actief luisteren: (door)vragen naar emoties die je bij de leerling vermoedt: "Ik heb het idee dat jij je gestresst voelt, klopt dat?" 
Samenvatten: "Dus je ziet nogal op tegen die verkeerspleinen?"
Gevoelsreflectie: "Je zit er zo te zien behoorlijk mee". 
Realistisch zelfbeeld
Stimuleer een realistisch zelfbeeld over de rijvaardigheid van de leerling. 
Door regelmatig de leerling te laten reflecteren op het eigen rijgedrag stimuleert dit een realistisch zelfbeeld over de eigen rijvaardigheid. Hoe vond je het zelf gaan? Je zag dat die fietser plotseling wilde oversteken en je remde hard; hoe vind je dat je dat hebt opgelost?
Toeschrijving
Laat de leerling nadenken over welke probleemsituaties toe te schrijven zijn aan hemzelf, andere weggebruikers, de omgeving of combinaties daarvan.


Slide 26 - Tekstslide

Wanneer je een leerling laat nadenken over welke probleemsituaties toe te schrijven zijn aan hemzelf, andere weggebruikers, de omgeving of combinaties daarvan, dan ontwikkelt de leerling een realistische stijl van toeschrijven. Zo’n stijl van toeschrijven bevordert een aanpassende stijl van rijden bij de leerling, vergevingsgezindheid ten opzichte van anderen (als zij fouten maken) en bereidheid om het eigen rijgedrag bij te stellen.





                                                                                                                 Gevoelsreflectie

Slide 27 - Tekstslide

Complimenteren, acceptatie fouten en vertrouwen tonen
Complimenteren
Geef als instructeur gedoseerd complimenten als zaken goed zijn uitgevoerd.

Wanneer je als rijcoach nauwelijks een compliment geeft, bijna alle kansen laat liggen om goede oplossingen te belonen met een compliment, kan de leerling het gevoel krijgen: "Lest de coach niet graag met mij? Doe ik dan niets goed? Moet het dan nog beter?" 

Overlaadt je als rijcoach de leerling met complimenten, ook waar dit niet passend is, bijvoorbeeld als de leerling gelet op zijn niveau iets al lang moet kunnen, dan kan de leerling het gevoel ontwikkelen niet serieus genomen te worden.

Complimenteer je echter de leerling gedoseerd, dan krijgt hij een bevestiging dat hij de taak aankan, een stimulans en reageert hij duidelijk met een positief gevoel.
 

Slide 28 - Tekstslide

Acceptatie fouten en onzekerheden
Benadruk dat fouten maken onderdeel is van het leerproces.

Wanneer je als rijcoach steeds nadrukkelijk op fouten ingaat, er te lang op doorgaat als de situatie al lang voorbij is, gemakkelijk kwaad wordt bij gemaakte fouten en/ of nadrukkelijk zucht of geïrriteerd reageert bij het maken van fouten, kan de leerling hierop reageren met een negatief gevoel: irritatie, boosheid, verdriet, onverschilligheid.

Geef als rijcoach kort weer wat er fout is gegaan, maar laat steeds merken dat fouten mogen voorkomen, dat je van fouten leert. De leerling zal hierop reageren met een positief gevoel, gerust gesteld zijn, een extra uitdaging krijgen om het beter te doen.


Slide 29 - Tekstslide

Vertrouwen en positieve verwachtingen
Uit positieve verwachtingen en toon vertrouwen in de leerling.

Wanneer jij als rijcoach in je gedrag nauwelijks aangeeft vertrouwen te hebben dat de leerling zal leren rijden, het negatieve benadrukt en een zeker wantrouwen laat zien, dan kan de de leerling zich hierdoor terug gaan trekken, bang worden om fouten te maken. Hij gaat zich verontschuldigen voor fouten en verzetten tegen de rijcoach. 
Hij zal proberen zijn gelijk te halen en in conflict raken.

Wanneer jij als rijcoach aangeeft vertrouwen te hebben dat de leerling zal leren rijden, zal de leerling zich gemakkelijk durven uiten, een vraag durven stellen, niet bang zijn fouten te maken en kan hij open zijn over zijn eigen fouten.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Interpersoonlijk handelen
Je houdt contact met de leerling door naast de instructie-inhoud ook met de leerling van gedachten te wisselen over zaken die hem/haar bezig houden (school/ werk, weekendplannen, nieuws enz.). Het contact maakt dat veel zaken, ook gevoelige als fouten maken, besproken kunnen worden in de les. De leerling voelt zich zichtbaar op zijn gemak. Er heerst een open, plezierige sfeer.
Ook pas je je taalgebruik aan aan het niveau van de leerling. Gebruik geen (te) moeilijke taal, zodat de leerling je slecht/ niet begrijpt. 
Te eenvoudig taalgebruik kan er echter toe leiden dat leerlingen zich beledigd voelen, omdat ze op deze wijze onder hun niveau worden benaderd. Wees vooral zorgvuldig in het taalniveau ten opzichte van leerlingen voor wie Nederlands duidelijk een tweede taal is. 
Adviezen: 
Contact maken
--> Leef je in in de leefwereld van de leerling. Wanneer gesprekken snel vast lopen of worden vermeden, zal er snel een ongemakkelijke sfeer ontstaan, zal de leerling zich onbegrepen voelen en dit kan leiden tot misverstanden.

Slide 32 - Tekstslide

--> Wissel met de leerling ook eens van gedachten over zaken die hem/ haar bezig houden. Dit zorgt voor openheid in de relatie en wederzijds vertrouwen.
--> Bespreek ook gevoelige dingen en onzekerheden, zoals het maken van fouten. Wanneer je dit niet doet, zal dit ten koste gaan van de openheid en de wederzijdse vertrouwensbasis.
Taalniveau
--> Wanneer je veel moeilijke taal of veel onnodige vaktaal of technische termen bij toelichtingen gebruikt, zal de leerling dit niet begrijpen. Als gevolg hiervan zal hij weinig verbetering laten zien in het rijgedrag.
--> Gebruik niet te sterk versimpelde taal of met veel verkleinwoordjes. Dit kan de leerling als beledigend opvatten en zich als een kind behandeld voelen.

Slide 33 - Tekstslide

Communicatie
De vraag of een leerling de rijles positief beleeft hangt mede af van de manier waarop jij als rijcoach communiceert met de leerling.
Communicatie vindt altijd plaats in een bepaalde context of situatie. Je zit met één of meerdere leerlingen in de lesauto en je neemt deel aan het verkeer. Er heerst een bepaalde sfeer in de lesauto (prettig, stimulerend of juist gespannen) en er is sprake van een bepaald leerklimaat (positief of negatief). 
De communicatie heeft een grote invloed op de sfeer tijdens de (rij)les. 
Iedereen die bij de situatie betrokken is vult de situatie op zijn eigen manier in. 
Deze inschatting van een situatie, wordt bepaald door de ervaring en kennis van de gesprekspartners.
Communicatie - verbaal
Wat je zegt en hoe je iets zegt kan een grote impact hebben op de leerling. 
Voorbeeld: Leerling: “Jij hebt makkelijk praten, jij weet niet hoe gespannen ik me voel tussen dat drukke verkeer op de autosnelweg”.

Slide 34 - Tekstslide

De rijcoach kan hier op verschillende manieren op reageren:

Reactie 1: “Ik weet precies hoe je je voelt. Bijna iedereen voelt zich erg gespannen als hij of zij voor het eerst de snelweg op gaat. Dat is normaal. 
Maak je er maar niet druk om, ik ben er natuurlijk bij om als het nodig is je te helpen.

Reactie 2: Ben je bang voor de autosnelweg? Kom op zeg, je bent toch geen watje?

Reactie 2 zal waarschijnlijk heel negatief overkomen op de leerling. 
Welk effect een reactie heeft is afhankelijk van:
--> de toon van de boodschap: vriendelijk, arrogant, belerend, dreigend. 
--> hoe de relatie tussen zender en ontvanger is: gelijkwaardig of ondergeschikt; waarderend of kleinerend. 
--> hoe de uitvoering van de boodschap is: vragend, informerend, beoordelend, bevelend, veroordelend.

Slide 35 - Tekstslide

Non-verbale communicatie
Onder communicatie wordt verstaan: iedere boodschap die de ene persoon naar de andere persoon stuurt. Als er twee of meer mensen bij elkaar in de buurt zijn dan is er altijd sprake van communicatie.
Kijk eens naar de afbeelding. Al deze gebaren of mensen zeggen iets, zonder dat ze praten. Aan de lichaamshouding en uitdrukking op het gezicht kun je zien hoe ze zich voelen. Zonder een woord te spreken kun je een ander duidelijk je genegenheid, je afkeer of je angst laten merken, maar ook of je de ander saai vindt, het niet met hem eens bent, de uitleg niet begrepen hebt enzovoort.


Slide 36 - Tekstslide

Intonatie van je stem valt ook onder non-verbale communicatie. De manier waarop je iets zegt kan veel informatie geven over de boodschap. Bijvoorbeeld bijkomende emotie of intentie.
Als instructeur let je goed op je eigen non-verbale communicatie. Als jij steeds ongeïnteresseerd op je telefoon zit te kijken of erg boos kijkt als de leerling een fout maakt, kan dit afschrikken en de leerling een ongemakkelijk gevoel geven. Een duimpje omhoog, knipoog of een glimlach werkt juist bemoedigend.
Je let ook goed op de non-verbale communicatie van een leerling. Als een leerling met opgetrokken schouders in een auto zit en transpireert is hij wellicht gespannen. Je probeert hem dan wat op zijn gemak te stellen.
 


Slide 37 - Tekstslide